Doelstelling VKA

Mede op basis van de eerste resultaten van het MER is een (richtinggevend) voorkeursalternatief geformuleerd. Voor de keuze van het voorkeursalternatief is het leidende principe ‘water en bodem sturend’ gehanteerd. Dit principe komt ook terug in de ambitie van IRM: ‘komen tot een toekomstbestendig rivierengebied dat als systeem goed functioneert en meervoudig bruikbaar is’. Een goed functionerend water- en bodemsysteem is hiermee leidend. Twee beleidskeuzes dragen substantieel bij aan het realiseren van deze ambitie:

  • Een voldoende, stabiele en beheerbare bodemligging van het zomerbed die bijdraagt aan herstel van de natuurlijke rivierdynamiek en zorgt voor een goede bevaarbaarheid en waterverdeling over Nederland bij lage rivierafvoeren.

  • Voldoende afvoer- en bergingscapaciteit om de hogere rivierafvoeren die in de loop van deze eeuw verwacht worden, op te vangen en om ruimtelijke ontwikkelingen, natuur, bodemligging en overige opgaven te faciliteren.

Ook is het stimuleren van robuuste en veerkrachtige natuurontwikkeling in het rivierengebied een belangrijk onderdeel van IRM. Belangrijke voorwaarden (condities) voor het herstel van de natuurlijke dynamiek zijn het voorkomen van verdere bodemerosie, verhoging van de bodemligging van de rivier en verlaging van uiterwaarden en zomerkades. Rivierverruiming is een belangrijke maatregel om de rivierbodemerosie te beperken, en de daaraan gerelateerde problemen in combinatie met de laagwaterproblematiek aan te pakken. Het terugdringen van de erosieve trend in het zomerbed vraagt (met name voor een aantal trajecten van de Rijntakken) om vergroting van de afvoercapaciteit in het bereik van de middenafvoeren, en het vraagt derhalve om meer ruimte.

Bodemligging & sedimenthuishouding

De meest urgente opgave is het stoppen van de erosie van de rivierbodem van Maas en Rijntakken en waar nodig en haalbaar weer omhoog brengen van de eroderende delen van de Rijntakken. Daarom wordt voor de Maas bovenstrooms van Lith en voor de Rijntakken ingezet op het stoppen van bodemerosie. Hiertoe worden ontgrondingen in het zomerbed zo snel mogelijk beëindigd, tenzij een (zwaarwegend) algemeen belang zoals vaargeulverdieping zich daarentegen verzet. Voor de Gemeenschappelijke Maas is het streven om, aanvullend op het beëindigen van ontgrondingen, sediment toe te voegen (zie omhoogbrengen rivierbodem in Figuur 4-1 bij Gemeenschappelijke Maas). Op deze wijze kan verdere daling van de bodem in het rivierbed stoppen. Voor het stoppen van de erosie in de Rijntakken worden aanvullend op het beëindigen van ontgrondingen in het zomerbed, maatregelen uitgewerkt (waar onder het toevoegen van sediment in de eroderende trajecten, zie Figuur 4-1) vanwege de grote opgave langs de Waal, Pannerdensch Kanaal en IJssel. Aanvullend wordt voor de Rijntakken, waar dit nodig en haalbaar is, ingezet op het op termijn weer verhogen van de rivierbodem. Ook hiervoor worden maatregelen nader uitgewerkt. Het Rijk zal voor de lopende ontgrondingen in het zomerbed bezien wanneer deze concreet gestopt kunnen worden.

Deze afbeelding geeft de opgave voor de rivierbodemligging weer voor het richtinggevend voorkeursalternatief. De afbeelding laat zien waar de verschillen in rivierbodemligging zitten ten opzichte van de huidige situatie. Bij de Waalbochten en het Pannerdensch Kanaal is bodemophoging op termijn noodzakelijk. Bij een deel van de IJssel en de Waal moet de rivierbodem gehandhaafd blijven en waar nodig en haalbaar opgehoogd.

Figuur 4‑1 Beleidskeuze rivierbodemligging

Afvoer- & bergingscapaciteit

Figuur 4‑2 geeft de mate van rivierverruiming weer uitgedrukt in benodigde centimeters waterstandsverlaging voor het (richtinggevend) voorkeursalternatief. Zichtbaar is dat voor veel trajecten 20 tot 70 cm waterstandsverlaging nodig is om invulling te kunnen geven aan de verschillende opgaven die een opstuwende werking hebben en ook de afvoercapaciteitsopgave oplossen. De onzekerheid over de benodigde hoeveelheid waterstandsverlaging die nodig is om dit tegen te gaan, is echter groot en het vergt nadere uitwerking om tot een concrete opgave op trajectniveau te komen. Hiervoor wordt nader onderzoek gestart dat moet uitwijzen wat vanuit de verschillende rivierfuncties op de lange termijn de noodzakelijk en/of gewenste afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren is en met welke combinatie van ingrepen (dijkverhoging, binnen- en buitendijkse rivierverruiming) deze gerealiseerd wordt.

Bij de uitwerking van rivierverruimende maatregelen wordt onderzocht wat het effect van het regionale systeem op het hoofdwatersysteem is en wat de doorwerking van de waterstandsverlaging in het hoofdwatersysteem betekent voor het regionale watersysteem. Het (richtinggevend) voorkeursalternatief voorziet met de waterstandsdaling doormiddel van deze maatregelen:

  • Faciliteren klimaatopgave 2050: Ruimte voor het opvangen van de klimaatopgave (waterstandsverhoging als gevolg van een hogere rivierafvoer (15-40 cm);

  • Natuuropgave: De opgave voor natuur en ecologische waterkwaliteit, zowel het realiseren van de gewenste ecotopen, de waterstandsverlaging die dit met zich meebrengt en het compenseren van eventuele waterstandsverhoging die het gevolg is van de ecotoopverandering (2-25 cm);

  • Bodem: Compensatie van het hoogwaterstandseffect van een verhoogde rivierbodemligging in het splitsingspuntengebied van de Rijntakken (3-14 cm)

  • Systeemmaatregelen Maas: Het deel van de systeemopgave Maas wat nog moet worden gerealiseerd (0-7 cm);

  • Buitendijkse versterking: compensatie van buitendijkse versterkingen (2 cm);

  • Gebiedsontwikkeling bestaand en nieuw: Compensatie van riviergebonden gebiedsontwikkelingen (0-2 cm);

  • Beheerruimte: ten behoeve van beheer (1-5 cm).

Deze afbeelding laat de mate van rivierverruiming zien voor het richtinggevend voorkeursalternatief. Op veel trajecten langs de Maas, Waal en IJssel is meer dan 30 centimeter waterstandverlaging nodig door middel van rivierverruiming. Voor een deel van de Maas kan dit oplopen tot meer dan 70 centimeter waterstandverlaging.

Figuur 4‑2 Beleidskeuze afvoercapaciteit (richtinggevend)

Onderstaande kaart laat zien op welke trajecten de ruimtelijke consequenties van de rivierverruimende maatregelen van IRM tot 2050 buitendijks inpasbaar zijn of binnendijkse ruimte vragen. De binnendijkse ruimtevraag (deels ook buiten Barro-reservering, aangegeven met rood) is het meest urgent langs de Getijdenmaas, Bergsche Maas, Sallandse IJssel, Beneden-IJssel en het splitsingspuntengebied van de Rijntakken (met de ruimtelijke reservering Rijnstrangen) is deze opgave zo groot dat tot 2050 ook binnendijkse ruimte nodig kan zijn. Dit geldt ook, maar in mindere mate voor de overige trajecten van de IJssel en de Waal/Boven Merwede, de Gemeenschappelijke Maas en Bedijkte Maas en het benedenstroomse deel van de Overijsselse Vecht. Binnendijkse reserveringen in de hotspotgebieden zijn/worden bepaald in preverkenningen. Voor de oranje rivierdelen geldt dat de benodigde buitendijkse ruimte weliswaar voldoet maar leidt tot een aanzienlijke ruimtelijke opgave in het rivierbed. Het signaal dat van deze kaart uit gaat, is dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid ligt om een toekomstbestendig rivierengebied in te richten, zonder de effecten van die inrichting af te wentelen op de toekomst. Nadere keuzes hierover worden in een integrale ruimtelijke afweging gemaakt, in nauwe samenwerking met de totstandkoming van de nieuwe Nota Ruimte.

Deze afbeelding laat de ruimtelijke consequenties van de beleidskeuzes tot 2050 zien. Op veel trajecten langs de Maas, Waal en IJssel is beperkte buitendijkse ruimte voor alle trajectopgaven. Hiervoor is nader onderzoek nodig naar bestaande ruimtelijke reserveringen en de mogelijkheden om gebruik te maken van synergie, door verschillende rivierfuncties te combineren.

Figuur 4‑3 Beschikbaar areaal voor rivierverruiming tbv afvoercapaciteit

Natuurontwikkeling

Tot slot is het stimuleren van robuuste en veerkrachtige natuurontwikkeling in het rivierengebied een belangrijk onderdeel van IRM. Belangrijke voorwaarden (condities) voor het herstel van de natuurlijke dynamiek zijn het voorkomen van verdere bodemerosie, verhoging van de bodemligging van de rivier en verlaging van uiterwaarden en zomerkades.

Het natuurlijk riviersysteem wordt hersteld door het creëren van een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones, waarin typische rivierecotopen worden versterkt en uitgebreid. Deze doelstelling is vastgelegd in een streefbeeld PAGW waarbij ingezet wordt op herstel van de natuurlijke dynamiek van de rivieren (natuurlijke hydro- en morfodynamiek, een goede ecologische waterkwaliteit en voldoende ruimte voor natuur).

Voor de uiterwaarden leidt dit tot een toename van karakteristieke riviernatuur zoals ooibossen, nevengeulen, overstromingsgraslanden en rietmoeras voorzien en een afname van productielandbouw. De veranderingen in vegetatie veroorzaken ook een verandering in ruwheid van de uiterwaarden. Dat kan een opstuwend effect hebben en daarmee de afvoercapaciteit van de rivieren beïnvloeden. Conform huidig beleid moet de opstuwing gecompenseerd worden met rivierverruimende maatregelen. Maatregelen als uiterwaardvergraving, nevengeulen en zomerkade verlaging dragen bij aan zowel natuur als waterstandsverlaging en kunnen deels extra opstuwing als gevolg van verruwing door natuurontwikkeling compenseren.

Er is ook veel fysieke ruimte (areaal) nodig om leefgebieden van formaat te realiseren. Ingezet wordt op behoud en versterking van de Natura 2000-gebieden, KRW-wateren en NNN-gebieden en het realiseren van het streefbeeld PAGW[1]. De essentie is dat door het realiseren van grote eenheden in onderlinge samenhang robuuste en veerkrachtige natuur kan ontstaan die tegen een stootje kan en waarvoor niet te snel ingegrepen hoeft te worden. Dit vraagt een zekere mate van overdimensionering met robuuste no-regret ingrepen.

Er wordt ingezet op een natuurnetwerk bestaande uit vier kerngebieden (hotspots), waarvan er twee geheel en twee gedeeltelijk binnen IRM-plangebied liggen (zie Figuur 4‑4). De kerngebieden zijn onderling via de rivieren met elkaar verbonden (corridors en stapstenen). Alleen het kerngebied rondom de Gelderse Poort kan waarschijnlijk niet geheel buitendijks worden opgevangen. Hiervoor zijn aanvullend barro-reserveringen en binnendijkse gebieden nodig.

Deze afbeelding laat het Natuurnetwerk Grote Rivieren van de PAGW langs de Maas en de Rijntakken zien. De vier kerngebieden zijn IJssel-Vechtdelta, Gelderse Poort, Biesbosch en Grensmaas.

Figuur 4‑4 Illustratie van natuurnetwerk grote rivieren (Heusden et al., 2021)

Maatregelen die nu al zijn benoemd en vastgelegd in het kader van de natuurafspraken tussen rijk en provincie, de KRW en de beheerplannen voor Natura 2000 vormen een gegeven en een vertrekpunt. Dit is vaststaand beleid en hoeft niet nogmaals in het kader van IRM passend beoordeeld te worden.

  • 1 Voor de beoordeling van het streefbeeld PAGW is gebruik gemaakt van de beschrijving de ecologische systeemopgave PAGW-Rivieren (zie ook PlanMER Programma IRM, Hoofdstuk 3) en betreft o.a. 28.300 ha ecotoopverandering.