Ontwikkelingen toegespitst op de Maas

Voor de Maas is er bij hoge afvoeren een belangrijke relatie tussen de benodigde afvoercapaciteit van de Bedijkte Maas en de bergingscapaciteit in de Maasvallei. De bergingscapaciteit is afhankelijk van de breedte en inrichting van de overstromingsvlakte. Het bepaalt de vorm (hoogte) en verplaatsingssnelheid van afvoergolven door de rivier. Bij veel berging wordt de afvoerpiek verlaagd (topvervlakking). Omdat in het verleden veel ruimte aan de overstromingsvlakte is onttrokken is de topvervlakkingscapaciteit afgenomen; en omdat kades in de Maasvallei die tot voor kort verplicht overstroombaar waren, de status primaire waterkering hebben gekregen en worden versterkt, staat de topvervlakkingscapaciteit onder druk. Daarom zijn afspraken gemaakt over systeemwerkingsmaatregelen, waarmee de gevolgen van de aanleg en versterking van kades in de Maasvallei op de afvoer- en bergingscapaciteit van de Maas gedeeltelijk gecompenseerd worden. Bij hoge afvoeren is er kortdurend wel sprake van sterke erosie en sedimentatie, waarbij ook schade kan optreden aan constructies en kabels en leidingen.

Lage rivierwaterstanden leiden op de vrij afstromende rivieren tot knelpunten voor de scheepvaart. In de gestuwde rivieren lijken er tot 2050 beperkt knelpunten te ontstaan. Door het gestuwde karakter van een groot deel van de Maas is er op de Maas geen sprake van lokale ondiepten voor de scheepvaart; er zijn wel problemen met beperkt schutdebiet en lange wachttijden bij het schutten.

Het proces van bodemerosie speelt ook in de Maas, maar heeft vooral gevolgen op de rivierfuncties in de vrij afstromende bovenstroomse delen van de Maas, met name de Gemeenschappelijke Maas. In de gestuwde trajecten heeft een dalende bodem nauwelijks effect op de zoetwatervoorziening, verdroging en de scheepvaart, omdat er sprake is van een vast stuwpeil. Wel kunnen er problemen ontstaan door het vrij komen liggen van kabels en leidingen en de stabiliteit van kunstwerken en oevers.

Lage rivierafvoeren op het hoofdwatersysteem werken door in de aanvoer van zoetwater. Dit speelt bij de wateraanvoer vanuit de (gestuwde) Maas naar grote delen van Noord-Brabant via de Limburgse en Brabantse kanalen. Dit is ook aan de orde voor wat betreft de inname van Maaswater ten behoeve van de drinkwaterbereiding. Extra complicerend is dat bij lage afvoeren ook de waterkwaliteit (verontreinigingen/blauwalgen) sterk verslechterd en verdere beperkingen voor drinkwater met zich meebrengt. Specifiek voor de Gemeenschappelijke Maas speelt de waterverdelingsvraag tussen het gestuwde, Julianakanaal en het ongestuwde deel van de Maas.

Bij de benedenstroomse delen van de Maas speelt verzilting. Op natuur en ecologische waterkwaliteit hebben lage waterstanden ook effect op de vrij afstromende riviertrajecten en minder langs de gestuwde riviertrajecten van de Maas. Op gestuwde trajecten is er in drogere periodes (verdroging) wel een grotere kans op algenbloei, zuurstofloosheid en hittestress bij vissen en macrofauna. Het zomerbed van de Maas is grotendeels gestuwd en sterk verbreed en verdiept voor de scheepvaart en waterveiligheid, waardoor de stroomsnelheden laag en de hydro- en morfodynamiek beperkt zijn. Weerden en uiterwaarden overstromen nauwelijks meer, waardoor deze grotendeels ongeschikt zijn geworden voor soorten en habitats (zoals ooibossen) die afhankelijk zijn van inundatie.

In de Maas komt nauwelijks sediment (zand en grind) meer het land binnen (eigenlijk alleen nog zwevend slib). Het zomerbed van de Maas is zo ruim bemeten (door verdieping en verbreding) dat de stroomsnelheden relatief gering blijven en er geen grootschalige sedimentverplaatsingen meer optreden onder normale omstandigheden. De verdiepingen van het zomerbed voor de verlaging van waterstanden bij hoge waterafvoer, aangebracht vanwege de Maaswerken hebben de natuurlijke sedimenthuishouding verder verstoord, omdat de verdiepte delen als zandvang werken en doorgaand sedimenttransport verhinderen. Ook de vele diepe plassen die door de zand- en grindwinning zijn ontstaan, kunnen werken als zandvang. In de gestuwde trajecten van Maas, zorgen de stuwen in combinatie met de afvoer en het dwarsprofiel een groot deel van de tijd voor lage stroomsnelheden en beperking van het doorgaande sedimenttransport. Hierdoor worden voor de natuur belangrijke hydro- en morfodynamische processen verstoord.