Doorkijk naar 2100

Het Programma IRM is gericht op de meest urgente opgaven en definieert de opgave tot 2050. Om te voorkomen dat de beleidskeuzes leiden tot insluiting van of obstakels voor mogelijke langetermijn- oplossingen is hieronder een kwalitatieve inschatting opgenomen van de ontwikkelingen tot 2100. Daarmee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat er maatregelen worden genomen waar we later spijt van krijgen.

Volgens de klimaatscenario’s van het IPCC en het KNMI zal het afvoerregime van de grote rivieren sterk veranderen. Daarbij hebben we ook rekening te houden met zeespiegelstijging en de keuzes om de delta op de langere termijn open te houden of af te sluiten. Het huidige riviersysteem heeft beperkingen in het opvangen van deze klimaatontwikkelingen en het faciliteren van alle (toekomstige) rivierfuncties[1]. Dit vraagt op termijn om keuzes over welke functies (zoals natuur, landbouw, scheepvaart, bedrijvigheid en woningbouw) waar mogelijk en gewenst zijn en ook waar niet.

Volgens de huidige inzichten worden de hoogwaterafvoeren van Rijn en Maas groter en treden hoogwaters frequenter op. Hoe snel dit zal gaan is nog onzeker. Laagwaterafvoeren worden frequenter en langduriger.

Het is noodzakelijk ruimte te reserveren, zodat ook in 2100 de verwachte toename van hoogwaterafvoer door een robuust riviersysteem kan worden gefaciliteerd. Voor het benedenrivierengebied is duidelijk dat ongeacht de keuzes die gemaakt worden voor omgang met de zeespiegelstijging er dijkverhogingen nodig zullen zijn[2]. Daarnaast weten we dat de ruimte in het winterbed van de Rijn en Maas op termijn onvoldoende is om stijgende afvoer vanwege klimaatverandering te kunnen afvoeren[3].

Het reserveren van ruimte voor de lange termijn vraagt om ruimtelijk beleid voor een brede zone in de Maasvallei en voor binnendijkse gebieden langs de Bedijkte Maas, de Waal, de Rijn en de IJssel. In de Maasvallei is rivierverruiming zeer lastig en moet met ruimtelijk beleid worden geanticipeerd op een breder rivierbed doordat stijgende waterstanden in een vallei zonder dijken leiden tot een breder wateroppervlak. Langs de genoemde bedijkte rivieren is op veel plaatsen meer ruimte voor de rivier nodig via dijkverleggingen, dijkverhoging of bijvoorbeeld nevengeulen langs de hoofdgeul van de rivier.

Voor deze opgave moet de afweging worden gemaakt waar functies aan weerszijden van de rivier, die latere dijkverleggingen uitsluiten (zoals wonen of industrie), moeten worden geweerd, maar verenigbare rivierfuncties die verleggingen niet uitsluiten (zoals landbouw of natuur) mogelijk kunnen zijn. Dit vraagt nu naar verwachting om meer transformatieve oplossingen (verbreding van het rivierbed) dan adaptieve oplossingen (dijkverhoging en nevengeulen). Verruiming is ondanks die onzekerheid vrijwel altijd zonder spijt. Zeker als daarbij de synergie met opgaven en ambities op het gebied van natuur, ruimtelijke kwaliteit en zoetwaterbeschikbaarheid wordt opgezocht.

De onzekerheid van de ontwikkeling van de laagwaterafvoeren maakt een langetermijnplanning lastig. De rivierafvoeren worden deels beïnvloed door gebruik en ingrepen in het buitenland. Dit vraagt om intensivering van het overleg en van de samenwerking met de Rijn- en Maascommissie. En het vraagt, in samenspraak met het Deltaprogramma Zoetwater, op termijn om keuzes in het verdelingsvraagstuk van zoetwater.

Van de erosie van de rivierbodem weten we zeker dat deze in vrij afstromende delen van de rivieren leidt tot lagere rivierwaterstanden en verdroging van het riviersysteem en beperking van de vaardiepte. Om die ongewenste trend te keren is het verstandig op lange termijn de rivierbodemligging omhoog te krijgen, zodat de laagwaterstanden mee omhoog gaan en water zo lang mogelijk wordt vastgehouden in het winterbed, het zomerbed en de wijdere omgeving.

Het is duidelijk dat op termijn een andere balans in functies van de rivier nodig is. Daarbij zijn keuzes tussen en binnen rivierfuncties nodig. Het vergt ook aanpassing van het riviersysteem als geheel om de klimaatontwikkelingen en het gebruik te kunnen blijven faciliteren. Samenwerking met andere beleidsprogramma’s en sectoren is onontbeerlijk, waarbij innovatie en aanpassing van rivierfuncties op termijn nodig is.