Het perspectief tot 2050

Ter voorbereiding op het Programma IRM zijn diverse rapporten opgesteld, waaronder de Systeembeschouwing en Beeld op de Rivieren. In Beeld op de Rivieren is een toekomstperspectief geschetst voor 2050 voor de rivierfuncties. Samengevat ziet dit perspectief er als volgt uit:

  • Het splitsingspuntengebied van de Rijn is tegelijkertijd een natuurlijke hotspot (in het kader van de PAGW) en de regelkraan voor de verdeling van rivierwater bij hoog- en bij laagwater. Tevens is dit gebied onderdeel van de transportader vanaf de Rijnmond richting Duitsland.

  • Vanaf de splitsingspunten vormt de IJssel de vrij afstomende zoetwaterader van Nederland die hand in hand gaat met natuurinclusieve landbouw en recreatie. De IJssel mondt vervolgens samen met de Vecht uit in de natte IJssel-Vechtdelta, die belangrijk uitloopgebied is voor regio Zwolle en waar de sponswerking van het regionaal watersysteem zorgt voor een evenwichtiger dynamiek in deze delta.

  • De Nederrijn en de Lek vormen een gestuwde natuurlijke verbinding die belangrijk is voor de zoetwatervoorziening van West-Nederland en voor de (water)recreatie.

  • De Waal vormt een dynamische transport- en natuurader die goed bevaarbaar is en waarin onder andere de verdroging van uiterwaarden is teruggedrongen omdat de rivierbodemligging is hersteld.

  • De Maas in de Zuidelijke Maasvallei kenmerkt zich als een natuurlijke riviervallei waarin natuur en recreatie elkaar versterken. Het gestuwde noordelijke deel van de Maasvallei kenmerkt zich door verbeterde sponswerking van de zijbeken, extensieve landbouw en regionaal economische ontwikkeling. Het bedijkte deel van de Maas is een natuurlijk meanderende rivier die bijdraagt aan de zoetwatervoorziening in Zuidwest-Nederland, recreatieve uitloop vormt voor de Brabantse steden en een belangrijke transportfunctie vervult.

Om dit perspectief te realiseren stelt het Rijk in het Programma IRM twee nieuwe beleidsdoelen vast (rivierbodemligging en sedimenthuishouding en afvoer- & bergingscapaciteit) met daarvoor een aantal beleidskeuzes:

  1. De beleidskeuze rivierbodemligging en sedimenthuishouding (paragraaf 3.1), waarmee:

    1. Een start wordt gemaakt met het stoppen van de rivierbodemerosie.

    2. Met aanvullend onderzoek kan worden bepaald in hoeverre de bodemligging kan worden verhoogd.

  2. De beleidskeuze afvoer- en bergingscapaciteit (paragraaf 3.2), waarmee op basis van nader onderzoek (zie routekaart, paragraaf 4.2) een keuze kan worden gemaakt over de na te streven afvoercapaciteit binnen de bandbreedte van het voorkeursalternatief dat nu is onderzocht.