Routekaart
De basis voor de routekaart voor de eerste fase IRM waarop verder wordt gewerkt, zijn de systeembeschouwing voor de rivieren en een aantal aanvullende onderzoeken. Denk daarbij aan de doorvertaling van de in oktober 2023 gepubliceerde update van de klimaatscenario’s naar het riviersysteem, de systeembeschouwing voor de IJssel-Vechtdelta (inclusief opstuwing vanuit Ketelmeer bij storm), stresstesten en evaluaties van de systeemmaatregelen Maas en de Beleidslijn Grote Rivieren. Ook de lessen uit de pilotprojecten IRM leveren nadere kennis en ervaring op over de kansen en belemmeringen bij gebiedsgericht samenwerken. Mede daarom is de voortzetting van de lopende projecten en pilots van groot belang om een betekenisvolle stap te zetten met gebiedsgericht samenwerken.
De eerste fase van IRM bestaat uit vijf sporen die onderling samenhangen, parallel aan elkaar worden doorlopen en waartussen (beslis)informatie uitgewisseld zal worden. Dit zijn: 1) rivierbodemligging en sedimenthuishouding, 2) afvoer- en bergingscapaciteit, 3) ruimtelijke consequenties, 4) integraal gebiedsgericht samenwerken en 5) samenwerken in internationaal verband. In deze sporen staat een aantal maatregelen die nu al kunnen worden uitgevoerd. De nadruk ligt echter met name op het creëren van inzichten op basis van onderzoek, het aanscherpen van de beleidskeuzes van het programma en het concretiseren van pakketten van maatregelen en werkwijzen. De vijf sporen zijn hieronder nader toegelicht:
1. Concretisering beleidskeuze rivierbodemligging en sedimenthuishouding
Dit spoor leidt tot pakketten van maatregelen inclusief benodigde financiering die door verschillende partijen in samenhang worden opgesteld en zoveel mogelijk bijdragen aan de vijf rivierfuncties. Deze pakketten zijn de basis voor de uitvoeringsstrategieën. Daarvoor zal ten eerste het besluit om ontgrondingen in het zomerbed te stoppen worden geïmplementeerd. Ten tweede wordt de maakbaarheid van de rivierbodemligging van de Rijntakken en de Gemeenschappelijke Maas, en de noodzaak van het in stand houden van zomerbedverdiepingen inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt ook een inschatting gemaakt van wat eventuele (neven)effecten op de vijf functies zijn. Ook wordt de sedimentbehoefte bepaald en een sedimentstrategie opgesteld. Tenslotte zal een aanpak voor rivierbodemzorg worden opgesteld en, indien mogelijk, een afweegkader voor de verdeling bij laagwater.
2. Concretisering beleidskeuze afvoer- en bergingscapaciteit
Dit spoor leidt tot pakketten van maatregelen, inclusief benodigde financiering, die door verschillende partijen in samenhang worden opgesteld en zoveel mogelijk bijdragen aan de vijf rivierfuncties. Deze pakketten zijn de basis voor de uitvoeringsstrategieën. Daarvoor wordt ten eerste inzichtelijk of en tot wanneer het beleid om bij hoogwater de Lek te ontzien houdbaar is. Daarnaast wordt inzicht geboden in de noodzaak en mogelijkheden om, zowel voor hoogwater als laagwatersituaties, de Waal te verruimen. Vervolgens wordt een inschatting gemaakt van wat de raakvlakken en afwegingen zijn voor mogelijke keuzes voor afvoer in relatie tot de vijf rivierfuncties. Daarna wordt een keuze voor de afvoerverdeling op de Rijn en een keuze voor de topvervlakking en bergingscapaciteit op de Maas voorgelegd, die zoveel mogelijk bijdragen aan de vijf rivierfuncties.
3. Concretisering ruimtelijke consequenties
Dit spoor leidt tot een concretisering van een ruimteclaim langs de rivieren die kan worden ingebracht in lopende ruimtelijke-ordenings-processen, waaronder de Nota Ruimte, van het Rijk en de provincies en gemeenten waar dat nodig is. Daarvoor is eerst inzichtelijk gemaakt wat de consequenties zijn van de klimaatscenario’s voor de rivierafvoeren. Ten tweede wordt nader inzichtelijk gemaakt wat alle riviergerelateerde ruimtevragen zijn van de vijf rivierfuncties en hoe die gecombineerd kunnen worden (synergie), waarna een onderbouwde synthese van de ruimtevraag wordt gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden en/of een afweging wordt gemaakt voor de vijf functies.
Figuur 9: Routekaart eerste fase IRM
4. Kader Integraal Gebiedsgericht Samenwerken
Dit spoor leidt tot een voorkeurskader: vernieuwde spelregels voor integraal gebiedsgericht samenwerken. De gezamenlijke overheden ontwikkelen dit spelregelkader voor zowel de integrale programmering in het rivierengebied, voor passende financieringsarrangementen en voor besluit- en verantwoordingsprocessen en de bijbehorende governance en mandaten. Als eerste stap om te komen tot integrale programmering worden de programmeringen van PAGW en IRM op elkaar afgestemd. Dit kader wordt vervolgens geïmplementeerd in de uitvoeringsstrategieën. Het praktijknetwerk IRM wordt benut om inzicht te geven in de verbeterpunten en mogelijke instrumenten voor verbeterde spelregels en ontstaat een gezamenlijke taal, werkcultuur en vertrouwen. Daarvoor wordt het praktijknetwerk IRM versterkt: met meer en nieuwe organisaties, die zich organiseren rondom verschillende vragen en procesinnovaties ten aanzien van programmering, procedures en financiering. Hierbij kijken we specifiek naar de IRM-pilotprojecten Gelderse Poort, Vierwaarden en Zuidelijk Maasdal en het onderzoek IJssel-Vechtdelta. Dit leidt tot varianten voor een nieuw spelregelkader Integraal Gebiedsgericht Samenwerken waaruit de partijen kunnen kiezen.
5. Samenwerken in internationaal verband
Dit spoor leidt tot gezamenlijk proces van agendering en beïnvloeding in internationaal verband. Daarvoor wordt in kaart gebracht wat mogelijke juridische knelpunten vanuit huidige en in de maak zijnde internationale (met name EU) -wet en -regelgeving zijn bij de concretisering van de beleidskeuzen voor bijvoorbeeld scheepvaart en natuur. Ten tweede wordt inzichtelijk gemaakt wat de kansen zijn voor Nederland van maatregelen bovenstrooms over de grens en hoe die kansen kunnen worden gerealiseerd.
Figuur 9 (Routekaart eerste fase IRM) laat binnen de sporen tussenresultaten zien. De snelheid waarmee deze tussenresultaten kunnen worden behaald wordt bepaald door onderzoek, samenwerking en onderlinge samenhang en het belang dat er aan gehecht wordt om het goed te doen. De routekaart is daarom geen planning en bevat geen jaartallen. De ontwikkelde kennis en informatie wordt zo snel mogelijk ter beschikking gesteld van nieuw te starten projecten, zodat deze kunnen profiteren van de laatste inzichten over (geactualiseerde) afwegingskaders.
De tussenresultaten worden bereikt op basis van activiteiten zoals onderzoeken (ook wanneer die buiten IRM geïnitieerd worden bijvoorbeeld bij de Kennisagenda Rivieren), analyses, studies en de ontwikkeling van programma’s en kaders (zie bijlage 4). Bij de verdere uitwerking is het richtinggevend voorkeursalternatief uit de planMER leidend.
Wanneer de vervolgbesluiten buiten de kaders van de alternatieven uit de planMER liggen is een aanvullende milieueffectbeoordeling nodig. Daarbij zal tevens een passende procedure moeten worden vastgesteld, waarbij rekening gehouden wordt met de wettelijke eis dat samenhangende activiteiten ook in samenhang in een MER beschouwd moeten worden (zie bijlage 5). Binnen de eerste fase zal een eerste werkplan worden opgesteld met activiteiten voor 2024-2025.