Milieueffecten

In onderstaande tabel zijn de milieueffecten van het (richtinggevend) VKA zichtbaar.

Tabel 10‑3 Effectbeoordeling milieueffecten (richtinggevend) VKA Rijntakken en Maas (incl. PAGW)

Deze tabel laat de totaalbeoordeling voor de milieueffecten van de beoordelingsaspecten zien voor de Rijntakken en de Maas, inclusief PAGW, voor het richtinggevend VKA. De beoordeling is toegelicht onder de tabel.

Onderstaand volgen per thema de belangrijkste conclusies:

  • Natuur: Het (richtinggevend) VKA met daarin realisatie van de 28.300 ha ecotoopverandering vanwege de PAGW-opgave leidt tot een klimaatbestendig rivierecosysteem waarin alle belangrijke habitats en kenmerkende soorten een plaats vinden. Buitendijkse rivierverruimingsmaatregelen biedt kansen om voor Natura 2000-waarden die nu te versnipperd voorkomen (zoals ooibossen en stroomdalgraslanden) robuuste eenheden te creëren. Door het omhoog brengen van de rivierbodem neemt de rivierdynamiek, sedimentuitwisseling en de inundatieduur van de uiterwaarden toe. Dit is gunstig voor droge habitattypen die profiteren van zandafzetting als stroomdalgraslanden en voor natte habitattypen die verdrogingsgevoelig zijn, zoals zachthoutooibos. Het (richtinggevend) VKA biedt ook kansen voor NNN door het verbeteren van de connectiviteit in het rivierengebied en klimaatrobuust maken. Door onder meer het creëren van extra paaigronden voor vis, leefgebied voor macrofauna en groeiplaatsen voor watervegetatie wordt ook bijgedragen aan het KRW doelbereik. Ook realiseert het (richtinggevend) VKA voldoende ruimte voor duurzame populaties van (beschermde) soorten die thuishoren in het rivierengebied zoals de meervleermuis, otter, bever, rivierrombout, houting en steur. Het (richtinggevend) VKA leidt tot een positieve bijdrage (++) op de Natura 2000 gebieden, NNN, beschermde soorten en KRW.

  • Landschap en cultuurhistorie; Het (richtinggevende) voorkeursalternatief zorgt doormiddel van het tegengaan van verdroging dat aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven. Ook de rivierverruimende maatregelen (zowel binnen- als buitendijks) bieden kansen voor het versterken van het landschap. Voorwaarde is dat bij de nieuwe inrichting rekening wordt gehouden met de identiteiten van het rivierenlandschap. Ook kunnen cultuurhistorische waarden en structuren zoals nevengeulen worden geaccentueerd of teruggebracht. Daar staat tegenover dat rivierverruimende maatregelen of natuurontwikkeling ook een risico vormen op de aanwezige cultuurhistorische waarden van het rivierengebied zoals verkavelingen, paden en groenstructuren. Een aandachtspunt vormt daarnaast het verlagen van de zomerkades. Dit heeft een negatief effect op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, doordat de routing en het uitzicht aangetast worden. Voor het (richtinggevend) VKA worden grote delen van het rivierengebied vergraven wat een negatief effect kan hebben op de archeologische waarden in de ondergrond. Voor de impact op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden scoort het (richtinggevend) VKA respectievelijk zeer positief (++) en licht negatief (-). Voor impact op de archeologische waarde scoort het (richtinggevend) VKA (- -).

  • Bodem en zoutindringing: Het (richtinggevend) VKA scoort neutraal op de bodemkwaliteit, omdat deze volgens regelgeving niet mag verslechteren als gevolg van werkzaamheden. Volgens deze regelgeving moet de kwaliteit van de bodem gelijk blijven of verbeteren (bijvoorbeeld als gevolg van saneringen). De mate van zoutindringing wordt in het (richtinggevend) VKA licht negatief beïnvloed. Doordat er in dit alternatief sprake is van een vermindering van afvoer naar de Waal, is er ook een verslechtering van de mate van zoutindringing te verwachten bij de Rijn-Maasmonding. Aan de andere kant is er dan wel sprake van een lichte afname van zoutindringing ter hoogte van het IJsselmeer (door toename afvoer IJssel). Dit speelt echter in mindere mate.

  • Overige scheepvaart: De bodemverhoging in het (richtinggevend) VKA zorgt ervoor dat met name bij vaste lagen en aansluitingen met havens de kans op incidenten (aanvaring met de bodem) afneemt: de drempelvorming is namelijk minder en de waterdiepte boven de drempels groter (bijv. bij de vaste laag van Nijmegen waar frequent incidenten voorvallen). De hogere laagwaterstanden kan ook de congestie bij sluizen in enige mate verminderen doordat deze vaker en langer kunnen opereren. Ook kan er met een grotere beladingsgraad worden gevaren en neemt de scheepvaartintensiteit enigszins af t.o.v. de referentiesituatie. Ook dit is gunstig voor de nautische veiligheid. Daartegenover staat dat de uitvoerings- en onderhoudswerkzaamheden voor de bodem voor veel varend materieel in de vaarweg zorgen. Ook kunnen er door de rivierverruimingen meer locaties komen waar er hinderlijke dwarsstroming ontstaat. De doorvaarthoogte bij bruggen zullen met het (richtinggevend) VKA iets groter worden door het creëren van extra afvoercapaciteit en de daarmee gepaarde lagere waterstanden bij hoge afvoeren. In bepaalde situaties kan dit ertoe leiden dat schepen extra lading mee kunnen nemen (een extra laag containers).

  • Gebruiksfuncties: Qua gebruiksfuncties worden er in het (richtinggevend) VKA risico’s voorzien voor landbouw en wonen & werken. Dit is het gevolg de van de grootschalige binnen- en buitendijkse rivierverruimende maatregelen en de realisatie van de PAGW, die beiden veel ruimte vragen. Er geldt dat op sommige plekken voor de waterstandsverlaging meer ruimte nodig is dan alleen buitendijkse ruimte. Langs de Bedijkte Maas, Midden Waal, Waalbochten, Boven Merwede, Beneden Waal Midden IJssel zijn er naast buitendijkse ruimte ook barro-reserveringen nodig. Bij de Bergsche Maas, Getijdenmaas, Sallandse IJssel, Beneden-IJssel en de Overijsselse Vecht is de opgave zo groot dat er naast buitendijkse ruimte en barro-reserveringen mogelijk ook aanvullende binnendijkse ruimte nodig is. Anderzijds biedt het (richtinggevend) VKA voor een aantal gebruiksfuncties veel kansen, zoals voor het stabiel houden van oevers en kades, het veiligstellen van kabels en leidingen en delfstofwinning. Daarnaast wordt in de Rijntakken de kans op een goede beschikbaarheid van drink en industriewater vergroot en biedt het (richtinggevend) VKA mogelijkheiden tot het geven van een impuls aan recreatie.

  • Duurzaamheid: De mate van adaptiviteit is afhankelijk van of er gewerkt gaat worden met harde of zachte inrichtingsmaatregelen. Rivierverruimende maatregelen en bodemophoging zijn over het algemeen zachte inrichtingsmaatregelen, en daarmee zeer adaptief. Rivierverruimende maatregelen hebben blijvend positieve effecten richting 2100 en zijn in die periode ook nog aanpasbaar (doordat dijkversterking dan nog wel een optie is, aangezien dit eerder nog niet noodzakelijk hoeft te zijn). Anderzijds zijn werkzaamheden in de uiterwaarden vaak onomkeerbaar, wat het alternatief minder adaptief maakt. Doordat het (richtinggevend) voorkeursalternatief geleidelijk wordt uitgevoerd worden er voldoende kansen geboden om het alternatief gedurende het proces nog aan te passen. Qua energie- en grondstofgebruik scoort het (richtinggevend) VKA negatief, omdat hier forse ingrepen zijn voorzien in het rivierengebied om de gewenste situatie te bereiken.