Robuuste zoetwaterbeschikbaarheid
Onder het IRM doel robuuste zoetwater-beschikbaarheid vallen de aspecten zoetwatervoorziening en laagwaterstanden.
Zoetwatervoorziening
In het (richtinggevend) voorkeursalternatief wordt de bodemligging van de eroderende Rijntrajecten, en dat is met name in het splitsingspuntengebied, hersteld naar het niveau van 2000. De bodem van het traject Waalbochten wordt sterker verhoogd dan van het Pannerdensch Kanaal, waardoor er met het (richtinggevend) VKA bij lage afvoeren procentueel meer afvoer richting het Pannerdensch Kanaal en vervolgens de IJssel gaat. Ook wordt met het (richtinggevend) VKA de afvoer- en bergingscapaciteit vergroot van alle riviertakken, met uitzondering van de Nederrijn-Lek. Dit geeft meekoppelkansen voor het realiseren van waterberging tijdens hogere afvoeren ten behoeve van de waterbeschikbaarheid in droge perioden. Dit kan voor een (zeer) kleine verbetering van de zoetwatervoorziening zorgen langs de Waal, IJssel en Maas.
De belangrijkste ontwikkeling in het (richtinggevend) VKA ten aanzien van zoetwatervoorziening is de toename van de IJsselafvoer. Tot een afvoer van 1.700 m3/s bij Lobith is dit ongeveer 1% van de Lobith-afvoer. Met deze extra afvoer wordt het IJsselmeer bij lage afvoeren beter gevuld. Dit zorgt voor een verbetering van de zoetwatervoorziening voor Noord- en Oost-Nederland. Een watertekort van 10% in de regio Noord komt in de referentiesituatie eens per 8 jaar voor, terwijl dit reduceert tot eens per 14 jaar met het (richtinggevend) VKA (Asselman et al., 2022b; zie figuur 9-1). Daarnaast worden zeer grote watertekorten ook verminderd. In zeer droge jaren (eens per 50 jaar) is het verwachte watertekort 15% kleiner (Figuur 9-1). Hierdoor scoort het (richtinggevend) VKA positief (+) voor de riviertak IJssel.
Figuur 9‑1 Jaarlijkse berekende watertekorten in Noord-Nederland, nu (Basis_REF) en bij veranderend klimaat en economische groei in 2050 bij verschillende bodemliggingen (Stoom_b20xx). Bron: Asselman et al., 2022b
Anderzijds zorgt de verminderde aanvoer van afvoer naar de Waal voor een kleine afname van de zoetwatervoorziening in het voorzieningsgebied van de Waal. Doordat de Waal enkele malen groter is dan de IJssel, is het effect van de verminderde afvoer kleiner. De mate van verzilting blijft praktisch gelijk, onafhankelijk van de rivierbodemligging (Asselman et al., 2022b). Vanwege de iets lagere afvoer is voor de Waal een score (0/-) toegekend. Met een hogere rivierbodemligging en veranderde afvoerverdeling bij laag water, neemt de afvoer naar de Nederrijn-Lek licht toe met het (richtinggevend) VKA Bij lage afvoeren staat de Nederrijn-Lek echter in open verbinding met de Waal. De hoeveelheid afvoer in de Lek verandert daardoor nauwelijks t.o.v. de referentiesituatie. Daarom wordt voor de Nederrijn-Lek een neutraal oordeel (0) toegekend.
De druk op de zoetwatervoorziening in het voorzieningsgebied van de Maas wordt niet of nauwelijks verkleind met het (richtinggevend) VKA t.o.v. de referentiesituatie in 2050. Deze druk wordt voornamelijk veroorzaakt door de beperkte afvoer van bovenstrooms en kan niet of slechts beperkt beïnvloed worden door inrichtingsmaatregelen. De Maas wordt dus een neutraal oordeel (0) toegekend.
Laagwaterstanden
Met het (richtinggevend) VKA wordt de rivierbodem van de Rijntakken (in de eroderende trajecten) verhoogd tot het niveau van 2000 en wordt de huidige rivierbodemligging van de Maas gehandhaafd. De laagwaterstanden (en in iets mindere mate de grondwaterstanden langs de rivieren) nemen hierdoor toe ten opzichte van de referentiesituatie, doordat deze bijna 1 op 1 gekoppeld zijn aan de bodemligging. Daarnaast kan met de inzet van maatregelen als langsdammen (of een dergelijk concept) en (lokale) hoofdgeulversmallingen de laagwaterstanden verder omhoog gestuwd worden.
Voor de IJssel geldt specifiek dat de laagwaterstanden de grondwaterstanden verder opgestuwd worden door de veranderde afvoerverdeling (zie paragraaf 5.3 'zoetwatervoorziening'). Langs de IJssel kent het belangrijke inlaatpunt bij Eefde met de toevoer naar de Twentekanalen een kritisch peil van 1,7 m+NAP. Als de waterstand onder dat niveau zakt, wordt de toevoer beperkt. In de referentiesituatie is er eens per 6 á 7 jaar sprake van een lange onderschrijding (van meer dan 50 dagen) van het kritieke peil (Deltares 2022b). Met het (richtinggevend) VKA wordt dit eens per 10 á 20 jaar.
Voor de Waal geldt dat de kleine afname van de afvoer de toename van de laagwaterstanden iets vermindert. Echter is dit effect veel kleiner dan het effect van het ophogen van de rivierbodemligging, waardoor met het (richtinggevend) VKA de laagwaterstanden langs de Waal toenemen. Langs de Nederrijn-Lek neemt de laagwaterstand enkel bovenstrooms van stuw Driel toe, doordat deze is gekoppeld aan de waterstand in de Boven-IJssel. Voor de overige trajecten wordt de laagwaterstand bepaald door het stuwpeil en verandert er dus niets met het (richtinggevend) VKA. Voor de drie Rijntakken worden daarom de volgende scores toegekend: (+) voor de Waal, (0) voor de Nederrijn-Lek en (+) voor de IJssel.
Langs de Maas blijft in het (richtinggevend) VKA de huidige bodem gehandhaafd. In de ongestuwde Gemeenschappelijke Maas, dat ook een erosieve trend kent, ligt de bodem t.o.v. de referentie dus iets hoger. Hier zorgt het (richtinggevend) VKA dus voor hogere laagwaterstanden en grondwaterstanden. Daarom wordt een licht positieve score (0/+) toegekend.
Beoordeling robuuste zoetwaterbeschikbaarheid
In onderstaande tabel zijn de beoordelingen op zoetwatervoorziening en laagwaterstanden samengevat.
Tabel 9‑3 Totaalbeoordeling Rijntakken
Tabel 9‑4 Totaalbeoordeling Maas