Laagwater

In perioden van droogte ontstaan lage afvoeren. Door klimaatverandering wordt een toename van droogte en daarmee vaker voorkomende en langere duur van lagere afvoeren verwacht, Lagere afvoeren maken de rivier kwetsbaar voor verontreiniging en ze veroorzaken benedenstrooms een toenemende verzilting doordat er onvoldoende tegendruk is voor de zoutindringing (die door de zeespiegelstijging verder landinwaarts komt). Dit heeft gevolgen -kwantitatief en kwalitatief- voor de natuur en ecologische waterkwaliteit, zoetwaterbeschikbaarheid en de drinkwatervoorziening. Lage afvoeren zorgen in ongestuwde trajecten voor lage (grond)waterstanden, die kunnen leiden tot instabiliteit van kunstwerken en van funderingen van bebouwing.

Deze afbeelding laat zien wat de gevolgen van laagwater op rivierfuncties zijn. De gevolgen op verschillende locaties langs de Maas en Rijntakken zijn: afname van toe- en afvoer, afname van riviernatuur en knelpunt voor scheepvaart. Daarnaast is er minder tegendruk bij zoutindringing, wordt er niet voldaan aan de watervraag van het Ijsselmeer en is er minder spoeldebiet.

Figuur 2‑7 Gevolgen voor rivierfuncties bij laag water

Door het steeds meer vastleggen van de rivieren erodeert de rivierbodem. Door lokale versmallingen kunnen stroomversnellingen ontstaan die het effect van uitschuren (bodemerosie) versterken. De waterstand daalt in ongestuwde trajecten mee met de eroderende bodem. De bodem erodeert niet gelijkmatig, ook omdat er op sommige plaatsen harde lagen op de bodem aanwezig zijn. Hierdoor ontstaan er drempels waar de vaardiepte minder is en aflaaddiepte voor de scheepvaart beperkt wordt. Daarbij wordt de vaargeul door de bodemerosie ook smaller bij lage rivierafvoeren. Figuur 2-7 geeft aan welke knelpunten er verwacht worden voor de verschillende rivierfuncties bij lage afvoeren. Deze lnelpunten worden door de bodemerosie verergerd.