Dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur
Inleiding
Een van de doelen van IRM is het realiseren van een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur. Dit betreft het zorgen voor een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur door het realiseren van een natuurlijke hydro- en morfodynamiek, een goede ecologische waterkwaliteit en het borgen van voldoende ruimte voor natuur.
Om te komen tot een beoordeling van de mate van doelbereik wordt gewerkt met onderstaand beoordelingskader met drie aspecten, ‘’hydrodynamiek’’, ‘’morfodynamiek’’ en ‘’ruimte voor natuurontwikkeling’. Voor de beoordeling van een goede ecologische waterkwaliteit wordt verwezen naar de beoordeling bij het aspect Kaderrichtlijn Water (zie paragraaf 7.1 'Kaderrichtlijn Water'):
Tabel 6‑7 Beoordelingskader Dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur
Aspect | Criteria | |
Hydrodynamiek | Frequentie waarmee uiterwaard overstroomt, geschikte grondwaterstanden, en de variatie in ruimte en tijd waarin stroming plaatsvindt in de oeverzone en de uiterwaarden (zomerbed en winterbed zijn onder andere via een dynamische oeverzone met veel variërende stromingspatronen verbonden qua hydrodynamiek en dit geeft een indicatie voor het herstel van de hydrologische gradiënt tussen zomer en winterbed). | |
Morfodynamiek | De verandering in aanbod van sediment, de mate van uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard. | |
Ruimte voor natuurontwikkeling | Verandering in de mate waarin binnendijks gebied toegevoegd wordt en mogelijk ruimte geeft voor natuurontwikkeling en verbetering van de kwaliteit en daarmee een versterkte connectiviteit. En de mate waarin buitendijks gebied wordt (her)ingericht met ruimte voor natuur(kwaliteit) en een versterkte connectiviteit. |
De beoordeling van de alternatieven vond plaats ten opzichte van de referentiesituatie aan de hand van drie beoordelingsschalen. Deze zijn onderstaand opgenomen.
Beoordelingsschaal alternatieven: hydrodynamiek
Beoordelingsschaal alternatieven: hydrodynamiek | |
++ | Grote kans op het vergroten van de frequentie van overstroming van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie |
+ | Kans op het vergroten van de frequentie van overstroming van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie |
0/+ | Kleine kans op het vergroten van de frequentie van overstroming van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie |
0 | Geen effecten te verwachten ten aanzien van hydrodynamiek |
0/- | Klein risico op het verkleinen van de frequentie van overstroming van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie |
- | Risico op het verkleinen van de frequentie van overstroming van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie |
-- | Groot risico op het verkleinen van de frequentie van overstroming van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie |
Beoordelingsschaal alternatieven: morfodynamiek
Beoordelingsschaal alternatieven: morfodynamiek | |
++ | Grote kans op het vergroten van het aanbod van sediment en uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard ten opzichte van de referentiesituatie |
+ | Kans op het vergroten van het aanbod van sediment en uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard ten opzichte van de referentiesituatie |
0/+ | Kleine kans op het vergroten van het aanbod van sediment en uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard ten opzichte van de referentiesituatie |
0 | Geen effecten te verwachten ten aanzien van morfodynamiek |
0/- | Klein risico op het verkleinen van het aanbod van sediment en uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard ten opzichte van de referentiesituatie tussen de hoofdgeul, oevers en winterbed ten opzichte van de referentiesituatie |
- | Risico op het verkleinen van het aanbod van sediment en uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard ten opzichte van de referentiesituatie |
-- | Groot risico op het verkleinen van het aanbod van sediment en uitwisseling van sediment tussen en binnen het zomerbed en de uiterwaard ten opzichte van de referentiesituatie |
Beoordelingsschaal alternatieven: natuurontwikkeling
Beoordelingsschaal alternatieven: natuurontwikkeling | |
++ | Een grote bijdrage aan de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor aaneengesloten natuurgebieden ontstaan met voldoende ruimte voor natuurontwikkeling gericht op een goede balans tussen droge en natte ecotopen. |
+ | Een bijdrage aan de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit |
0/+ | Een beperkte bijdrage aan de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit). |
0 | Geen bijdrage aan de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor geen bijdrage wordt geleverd aan aaneengesloten natuurgebieden met voldoende ruimte voor natuurontwikkeling gericht op een goede balans tussen droge en natte ecotopen. |
0/- | Enige negatieve invloed op de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor er een beperkt risico is voor aantasting van aaneengesloten natuurgebieden. |
- | Een negatieve invloed op de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor er een risico is voor aantasting van aaneengesloten natuurgebieden. |
-- | Een grote negatieve invloed op de sleutelfactoren van een ecologisch robuust en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor er een groot risico is voor aantasting van aaneengesloten natuurgebieden. |
Hydrodynamiek
Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie. De uitvoering van PAGW is voorzien in elk alternatief. De alternatieven kennen een verschillende mate van synergie met PAGW. Derhalve is eerst PAGW apart beschouwd en wordt bij de beoordeling van de alternatieven voor de twee beleidskeuzes ingegaan op de synergie met PAGW.
PAGW
De uitvoering van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) is voorzien in elk alternatief. De PAGW heeft tot doel morfo-ecologische kwaliteit te verbeteren en de natuur te versterken in onze grote wateren. Waar dat kan wordt het water weer meer de ruimte gegeven, verbindingen hersteld en wordt gezorgd voor een gevarieerder leefgebied. Om de natte ecotopen te realiseren en duurzaam in stand te houden, is verbetering van de hydrodynamische condities en verhoging van de (voorjaars)grondwaterstanden nodig. Dit geldt met name voor de drogere uiterwaarden in de hotspot-gebieden Gelderse Poort en Gemeenschappelijke Maas. Deze zijn nu met name geschikt voor de droge ecotopen ‘droog grasland’ en ‘hardhoutooibos’. Met de uitvoering van PAGW worden stromingscondities, inundatiefrequenties en grondwaterstanden (veel) beter geschikt voor de gewenste ecotopen. Maatregelen als uiterwaardvergravingen, aanleg van stromende geulen en kadeverlagingen zijn hierbij passend. Deze kennen mogelijk synergie met de alternatieven voor rivierbodemligging & sedimenthuishouding en afvoercapaciteit. Door de uitvoering van PAGW is er voor de meeste trajecten, vooral geconcentreerd in de hotspots, een grote kans op het vergroten van de frequentie van overstromen van de uiterwaarden en variatie in oppervlakte en stromingspatronen langs de oevers en in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie, score (++). Voor de gestuwde Nederrijn-Lek en Maas is de bijdrage van PAGW (op takniveau) minder groot en wordt een score ‘+’ toegekend. Omdat de uitvoering van PAGW in alle alternatieven is voorzien, gelden deze scores in principe voor alle alternatieven. Om onderscheid in de mate doelbereik van de alternatieven voor rivierbodemligging & sedimenthuishouding en afvoercapaciteit zonder PAGW inzichtelijk te maken, zijn de alternatieven hieronder ook beschouwd zonder PAGW en aangegeven waar synergie/overlap mogelijk is.
Alternatief 1: accent op rivierbodemligging & sedimenthuishouding
Rijn
In alternatief 1 wordt de rivierbodemligging in de Waal en IJssel van de eroderende trajecten verhoogd ten opzichte van de huidige situatie en de referentiesituatie. Hierdoor wordt langs deze trajecten het hoogteverschil tussen het zomerbed en de uiterwaarden verkleind. Dit heeft diverse effecten op de hydrodynamiek, met positieve effecten op de natte riviernatuur t.o.v. de referentiesituatie. Door de verhoogde rivierbodem nemen ten opzichte van de referentiesituatie de waterstanden horende bij lage en middelhoge afvoeren toe. Dit zorgt tevens voor hogere grondwaterstanden, een betere connectiviteit van nevengeulen en strangen (minder droogval) en een kleine toename van de inundatiefrequentie en -duur. De waterstanden nemen het sterkst toe langs de IJssel, door de verandering in de afvoerverdeling bij laagwater die het alternatief veroorzaakt. De uiterwaarden blijven echter te droog voor nattere ecotopen (Asselman et al., 2022b). De hogere waterstanden in de Waal en Pannerdensch Kanaal werken ook door op de Boven-Rijn. Omdat de stuwen in de Nederrijn-Lek zijn afgeregeld op de waterstand bij Lobith, staan ze jaarlijks vaker en langduriger deels of volledig open. Dit zorgt ook voor enige toename van hydrodynamiek langs de Nederrijn-Lek, omdat er langere periodes met stroming plaatsvinden (0/+).
Afhankelijk van het type maatregelen om de bodem te verhogen (verminderen erosiviteit door uiterwaardmaatregelen tegenover sedimentsuppleties) kan er aanvullende hydrodynamiek in de uiterwaarden worden gecreërd. Voor de niet-eroderende delen van de Waal, IJssel en IJssel-Vechtdelta (zie Figuur 2-8) verandert de hydrodynamiek beperkt. Samengevat, verbetert de hydrodynamiek langs de Waal en IJssel t.o.v. de referentiesituatie en scoren deze takken positief (+). De beschreven ontwikkelingen zijn ook voorzien met de uitvoering van PAGW. Daarmee is er sprake van enige synergie tussen de beleidskeuze voor bodemligging en PAGW. In dit alternatief is echter t.o.v. de andere twee alternatieven geen grote vergroting van de afvoercapaciteit t.b.v. het compenseren van het klimaateffect voorzien. Door het realiseren van PAGW verbetert de hydrodynamiek veel meer t.o.v. de referentiesituatie.
Maas
In alternatief 1 voor de Maas wordt de huidige rivierbodemligging gehandhaafd. Daardoor ligt de bodem in alternatief 1 hoger t.o.v. de referentiesituatie in de eroderende trajecten. Met name voor de Gemeenschappelijke Maas, die van groot ecologisch belang is en tevens ook een sterke erosietrend kent, zorgt dit ervoor dat de hydrodynamiek niet nog verder afneemt en dus licht verbeterd t.o.v. de referentiesituatie. Alternatief 1 scoort daarom voor de Maas positief (0/+). Ook voor de Maas is er sprake van enige synergie met de uitvoering van PAGW.
Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit
Algemeen
In alternatief 2 wordt de hydrodynamiek ten behoeve van een dynamische en robuuste riviernatuur beïnvloed door zowel het handhaven van de bodemligging als de rivierverruimende maatregelen. Het effect van de rivierverruimende maatregelen verbetert de hydrodynamiek afhankelijk van de type maatregelen en de locaties. Er kan bijvoorbeeld meer stabiel stromend habitat worden gecreërd in de vorm van nevengeulen en parallele geulen achter langsdammen. In dit alternatief wordt de bodemligging gehandhaafd op het huidige niveau van de Rijntakken en de Maas, wat op de eroderende trajecten een hoger niveau is dan in de referentiesituatie. Dit zorgt in deze gebieden voor een (ietwat) hogere inundatieduur van de uiterwaarden, hogere grondwaterstanden en connectiviteit van nevengeulen en strangen in vergelijking met de referentiesituatie.
De inundatiefrequentie en -duur van uiterwaarden wordt (verder) verhoogd door (grootschalige) uiterwaardvergravingen en zomerkadeverlagingen langs de Rijntakken en Maas. Ook grondwaterstanden komen door deze maatregelen dichter onder het maaiveld te liggen. Met name de combinatie van uiterwaardvergravingen en zomerkadeverlagingen verhoogt de grondwaterstanden (dichterbij het maaiveld) en vergroot de inundatiefrequentie en -duur van de uiterwaarden. Hierbij is er ook sprake van synergie met de uitvoering van PAGW, waarin gelijksoortige maatregelen zijn voorzien.
Rijn
Een uitzondering is er voor de Nederrijn-Lek. Hier wordt weinig afvoer- en bergingscapaciteit toegevoegd, omdat met het staand beleid ‘Lek ontzien’ de klimaatopgave voor de Nederrijn-Lek afwezig is. Omdat de laagwaterstanden en de waterstanden bij mediane afvoeren (rond de 2.000 m3/s) in de Boven-Rijn slechts beperkt toenemen als gevolg van het handhaven van de bodemligging, blijft de Nederrijn-Lek zijn huidige gestuwde karakter een groot deel van het jaar behouden. Alternatief 2 heeft daarom voor de Nederrijn-Lek een nihil effect op de hydrodynamiek t.b.v. een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur (score 0). De andere Rijntakken krijgen een positieve score (+), omdat ze een kans hebben de hydrodynamiek te vergroten t.b.v. een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur.
Maas
Net als de Nederrijn-Lek, blijft ook de Maas grotendeels gestuwd bij lagere en middelhoge afvoeren. Met name de hydrodynamiek van de Gemeenschappelijke Maas kan verbeteren in dit alternatief. Daarbij is er ook sprake van synergie met PAGW in de hotspot Gemeenschappelijke Maas. Door de (geringe) verbetering van de hydrodynamiek scoort de Maas licht positief (0/+), aangetekend dat de verbetering t.o.v. de referentiesituatie wel groter is dan in alternatief 1.
Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen
Rijn en Maas
In alternatief 3 neemt de hydrodynamiek ten behoeve van een dynamische en robuuste riviernatuur het meest toe ten opzichte van de referentiesituatie voor alle Rijntakken en voor de Maas. Allereerst wordt de bodem van de erosieve (en voormalig erosieve) Rijn- en Maastrajecten fors verhoogd, waardoor het hoogteverschil tussen het zomerbed en de uiterwaarden verkleind wordt. De laagwaterstanden en de grondwaterstanden komen daardoor omhoog en nemen toe ten opzichte van de referentiesituatie. Tevens is er meer connectiviteit tussen zomerbed en uiterwaarden middels de nieuwe geulen. Aanvullend worden grootschalige uiterwaardvergravingen in combinatie met zomerkadeverlagingen uitgevoerd. Het effect van deze maatregelen verbetert de hydrodynamiek afhankelijk van de type maatregelen en de locaties. Er kan bijvoorbeeld meer stabiel stromend habitat worden gecreërd in de vorm van nevengeulen en parallele geulen achter langsdammen. Tezamen met de verhoging van de rivierbodem zorgen de uiterwaardmaatregelen ervoor dat de grondwaterstanden dichterbij het maaiveld komen en dat de jaarlijkse inundatieduur van de uiterwaarden sterk toeneemt. Daarnaast geven binnendijkse maatregelen (t.b.v. het vergroten van de afvoercapaciteit) meekoppelkansen voor laagdynamische riviernatuur. Door dit alternatief ontstaat er meer hydrodynamiek en diversiteit in stroombeelden, waardoor verschillende (natte) ecotopen kunnen ontstaan. De ontwikkelingen in hydrodynamiek die worden gerealiseerd in dit alternatief kennen een grote synergie met de gewenste ontwikkelingen binnen PAGW.
Een uitzondering is er voor de Nederrijn-Lek. Hier wordt de rivierbodemligging grotendeels niet aangepast en is uiterwaardvergraving enkel voorzien voor het realiseren van de waterstandsopgave voor natuur en overige opgaven. Wel kunnen de stuwen vaker gestreken worden, doordat de waterstanden in de Boven-Rijn stijgen. Hierdoor is de Nederrijn-Lek vaker vrijafstromend en neemt de hydrodynamiek toe (+). Langs de Maas neemt met name de hydrodynamiek van de Gemeenschappelijke Maas toe, die van groot ecologisch belang is. Derhalve krijgt deze tak een positieve score (+). Voor de andere takken heeft dit alternatief een grote kans op een positieve bijdrage aan een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur (++).
Morfodynamiek
Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van PAGW en de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van PAGW zijn apart uitgelicht en zijn voorzien in elk van de alternatieven.
PAGW
De uitvoering van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) is voorzien in elk alternatief. De PAGW heeft tot doel morfo-ecologische kwaliteit te verbeteren en de natuur te versterken in onze grote wateren. Waar dat kan wordt het water weer meer de ruimte gegeven, verbindingen hersteld en wordt gezorgd voor een gevarieerder leefgebied. Herstel van natuurlijke sedimentatie- en erosieprocessen in de oeverzones en in de uiterwaarden wordt hierbij beoogd (Van Heusden et al., 2021). Maatregelen als uiterwaardvergravingen, oeverontsteningen en kadeverlagingen zijn hierbij passend. Hierdoor kan er meer uitwisseling van sediment tussen het zomerbed, de oeverzones en het winterbed plaatsvinden. De maatregelen kennen mogelijk synergie met de alternatieven voor rivierbodemligging & sedimenthuishouding en afvoercapaciteit. Door de uitvoering van PAGW is er een grote kans op positieve bijdrage aan doelbereik ten opzichte van de referentiesituatie, score (++). Voor de gestuwde Nederrijn-Lek en Maas is de positieve bijdrage van PAGW kleiner en wordt daarom een score ‘+’ toegekend. Omdat de uitvoering van PAGW in alle alternatieven is voorzien, geldt deze score in principe voor alle alternatieven. Om het doelbereik van de alternatieven voor rivierbodemligging & sedimenthuishouding en afvoercapaciteit zonder PAGW inzichtelijk te maken, zijn de alternatieven hieronder ook beschouwd zonder PAGW en aangegeven waar synergie/overlap mogelijk is.
Alternatief 1: accent op rivierbodemligging & sedimenthuishouding
Rijn en Maas
In alternatief 1 worden maatregelen genomen om de bodem van de eroderende riviertrajecten omhoog te krijgen en daar te handhaven die tegelijkertijd ook een effect hebben op de morfodynamiek. Er is een onderscheid tussen de type maatregelen en het effect op de morfodynamiek. Enerzijds kunnen sedimentsuppleties voor een groter aanbod zorgen. Het is afhankelijk van het gesuppleerde sediment in welke mate de gewenste morfodynamiek zich herstelt. Fijner sediment zorgt meer sedimenttransport en mogelijkheid om afzettingen te krijgen in de uiterwaarden. Tegelijkertijd kan daardoor het fijne sediment te snel uit het riviertraject verdwijnen, waardoor de gewenste morfodynamiek weer snel verdwijnt. Grover sediment blijft langer immobiel op de rivierbodem liggen, waardoor er ook sprake kan zijn van te beperkte dynamiek. Per riviertraject kan de meest gewenste sedimentfractie bepaald worden. Anderzijds kunnen eenmalige, structurele maatregelen als kadeverlagingen, oeverontsteningen en uiterwaardvergravingen voor een toename van de morfodynamiek zorgen, omdat de beschikbaarheid van sediment toeneemt en uitwisseling van sediment tussen zomerbed, oeverzone en winterbed gemakkelijker wordt. Dergelijke verruimingen kunnen ook bijdragen aan het verhogen van de rivierbodemligging, dat beoogd wordt in dit alternatief. Hiervoor is een zorgvuldige dimensionering nodig om geen ongewenste/onregelmatige bodemveranderingen te veroorzaken. Ook is er synergie in de type maatregelen die met de uitvoering van PAGW zijn voorzien.
Door het verhogen (of handhaven in de Maas) van de rivierbodem wordt het hoogteverschil tussen het zomer- en winterbed verkleind ten opzichte van de referentiesituatie en neemt de hydrodynamiek toe. Hierdoor neemt de mate van uitwisseling van sediment tussen het zomerbed en de uiterwaard toe. Mogelijke maatregelen als kribverlaging en langsdammen in de Rijntakken zorgen voor meer stroming door de kribvakken en langs de oevers, wat ervoor zorgt dat er meer morfodynamiek langs de oever plaatsvindt. Een andere maatregel als oeverontsteningen kan hier een sterke bijdrage aan leveren. Hiermee ontstaan milieus die bijdragen aan de riviernatuur.
In dit alternatief blijven de zomerbedverdiepingen in de Maas en in de IJssel-Vechtdelta in stand. Ook blijft het gestuwde karakter van de Maas in stand. Hierdoor wordt het doorgaande sedimenttransport beperkt. Het positieve effect van dit alternatief op de morfodynamiek is derhalve ook beperkt in de gestuwde trajecten en bij de zomerbedverdiepingen. Voor de Maas is er met name (enige) verbetering van de morfodynamiek bij de Gemeenschappelijke Maas mogelijk.
Als gevolg van het in grote mate inbrengen van sediment in het systeem en een toename van sedimentuitwisseling ten opzichte van de referentie draagt alternatief 1 positief (+) bij aan een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur voor de Rijntakken, m.u.v. de Nederrijn-Lek (0). Doordat het verschil met de referentiesituatie in de Maas klein is in dit alternatief, krijgt de Maas een score ‘0/+’.
Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit
Rijn en Maas
In alternatief 2 wordt in de Rijn en Maas de rivierbodem gehandhaafd door middel van suppleties. Door deze suppleties nemen de aanvoer van sediment en het sedimenttransport toe. Op erosieve riviertrajecten zal de rivierbodem met het volgen van dit alternatief hoger liggen dan in de referentiesituatie, omdat daar in de referentiesituatie de erosie niet gestopt zou worden. Dit zorgt voor een beperkte toename van de hydrodynamiek en daarmee de morfodynamiek. De uiterwaard- en zomerkadeverlagingen zorgen ervoor dat er vaker sediment wordt afgezet in de uiterwaarden. Hierbij is er synergie met de maatregelen die bij de uitvoering van PAGW zijn voorzien. Met de maatregelen sprake van een toename in zowel de toevoer van sediment als toename van sedimentuitwisseling tussen zomerbed, oeverzone en winterbed. Dit zorgt ervoor dat alternatief 2 voor alle Rijntakken, m.u.v. de Nederrijn-Lek een kans heeft op een positieve bijdrage aan het doel: ‘een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur’ via een verbetering (+) van de morfodynamiek. Langs de Nederrijn-Lek verbetert de morfodynamiek nauwelijks en scoort daarom neutraal (0). De Maas blijft grotendeels gestuwd en de zomerbedverdiepingen blijven in stand. Door de uiterwaard- en zomerkadeverlagingen kan de morfodynamiek licht verbeteren (0/+).
Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen
Rijn en Maas
In alternatief 3 wordt voor bijna alle riviertrajecten van de Rijn en Maas een hogere bodemligging en extra afvoercapaciteit gerealiseerd. Het hoogteverschil tussen het zomer- en winterbed neemt hierdoor sterk af (ten opzichte van alternatief 1 nu ook veel meer voor de Maas). Bovendien worden de zomerbedverdiepingen in de Maas en in de IJsseldelta opgevuld, waardoor er meer doorgaand sedimenttransport en morfodynamiek kan ontstaan.
Door de toename van de hydrodynamiek, neemt ook de morfodynamiek (uitwisseling van sediment binnen en tussen het zomer- en winterbed) sterk toe. Uiterwaarden kunnen (veel) vaker inunderen door bijvoorbeeld uiterwaardvergravingen en kadeverlagingen. Hierdoor kan er vaker sediment worden afgezet in de uiterwaarden. Specifiek voor rivierverruiming is ook meer morfodynamiek te verwachten bij instromen en uitstromen (bijv. bij nevengeulen). Hier kunnen natuurlijker sedimentatie en erosie plaatsvinden. Bij dergelijke maatregelen is er sprake van een grote synergie met de maatregelen die bij de uitvoering van PAGW worden voorzien. Ten slotte, zorgen de voorziene suppleties voor een groter aanbod van sediment.
Voor de Boven-Rijn/Waal/Boven-Merwede, Pannerdensch Kanaal/IJssel/Vecht/Zwarte Water en de Maas neemt de morfodynamiek daarom sterk (++) toe in alternatief 3. Door de veranderde rivierbodemligging en de hogere waterstanden bij mediane afvoeren op de Boven-Rijn, kunnen de stuwen in de Nederrijn-Lek vaker gestreken worden. Daardoor kan sedimenttransport meer continu plaatsvinden. Alternatief 3 zorgt daarmee ook voor een toename (+) van de morfodynamiek langs de Nederrijn-Lek.
Ruimte voor natuurontwikkeling
Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie. In de beoordeling is er gekeken in hoeverre een bijdrage wordt geleverd aan de sleutelfactoren van een ecologisch en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor aaneengesloten natuurgebieden kunnen ontstaan met voldoende ruimte voor natuurontwikkeling gericht op een goede balans tussen droge en natte ecotopen. De uitvoering van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) is onderdeel van elk alternatief. Omdat het doel van PAGW het realiseren van een rivierecosysteem is, is deze zeer gunstige ontwikkeling voor het criterium ‘ruimte voor natuurontwikkeling’ niet onderscheidend voor de verschillende alternatieven. Om ervoor te zorgen dat de beoordeling van de invloed van PAGW niet te veel de beoordeling van de alternatieven bepaalt, is de beoordeling van de PAGW afzonderlijk beschouwd en is per alternatief aangegeven in hoeverre deze bijdraagt aan de opgave vanuit PAGW.
PAGW
Het doel van het PAGW is het realiseren van een en klimaatbestendig rivierecosysteem waarin alle belangrijke habitats en kenmerkende soorten een plaats vinden. Hiermee wordt voor een belangrijk deel voldaan aan de opgave vanuit Natura 2000 en KRW. Ook bij toekomstige ontwikkelingen en in situaties met (economisch) medegebruik moet deze standhouden. Hierbij ligt de focus op de ontwikkeling van vier hotspots van grootschalige samenhangende natuur langs de grote rivieren, waar voldoende leefgebied is voor duurzame populaties en daarmee ook als brongebied voor verspreiding naar delen van het rivierengebied en achterland kunnen fungeren: Gelderse Poort, Biesbosch, IJssel-Vechtdelta en Grensmaas. Deze verspreiding moet mogelijk worden via een ‘kralensnoer’ (corridors en stapstenen) van natuurgebieden langs de grote rivieren.
Om voldoende ruimte te creëren voor de ontwikkeling van een en klimaatbestendig rivierecosysteem worden in het streefbeeld alle buitendijkse landbouwgronden in de hotspots omgezet in natuur of natuur-inclusieve landbouw. In de Gelderse Poort wordt aanvullend ook binnendijkse gebieden (Rijnstrangen en Groenlanden) toegevoegd om hier specifiek laagdynamische riviernatuur te ontwikkelen. In de IJssel-Vechtdelta is ook binnendijks gebied meegenomen (Reeve-Abbertbos), maar dat ligt in het merengebied buiten de IRM-plangrens en valt daarmee buiten de scope van dit MER.
De doelstelling van het PAGW sluit naadloos aan op de opgave vanuit ‘ruimte voor natuurontwikkeling’ en levert bij alternatief 2 en 3 een grote positieve bijdrage (++) aan de sleutelfactoren van een ecologisch en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) ten opzichte van de referentiesituatie. Bij alternatief 1, waar binnendijks geen ruimte is gereserveerd, is in de hotspot Gelderse Poort onvoldoende ruimte beschikbaar om de PAGW-opgave te realiseren. Een belangrijk deel van de PAGW-opgave moet hier namelijk binnendijks (Rijnstrangen) gerealiseerd worden. De positieve bijdrage is daarmee beperkter voor het riviertraject Nederrijn-Lek (+). De andere twee Rijntakken (IJssel en Waal) omvatten namelijk nog andere hotspots (IJssel-Vechtdelta en Biesbosch) waar wel voldoende ruimte beschikbaar is.
Alternatief 1: accent op rivierbodemligging en sedimenthuishouding
Rijn
In alternatief 1 wordt in de eroderende trajecten van de Waal en IJssel, door veel sediment in het systeem te brengen, de rivierbodemligging verhoogd ten opzichte van de referentiesituatie (zie Figuur 3‑2 voor locatie). In de Maas wordt ter hoogte van de eroderende trajecten de rivierbodem gehandhaafd ten opzichte van de referentiesituatie. Buiten de eroderende trajecten vindt enkel inrichting en compensatie voor natuurontwikkeling plaats. Door de verhoogde bodemligging in de Waal en IJssel zal de inundatieduur van de uiterwaarden toenemen en de grondwaterstand enigszins verhogen (zie ook paragraaf 5.3 'laagwaterstanden' en 5.3 'totaalbeoordeling'), maar dit is niet voldoende om het verdrogingsprobleem op te lossen en de kwaliteit van natte ecotopen te verbeteren en verder ontwikkelen.
Maas
In de Maas wordt ter hoogte van de eroderende trajecten de huidige rivierbodem gehandhaafd. Hierdoor ligt de rivierbodem dus hoger dan in de referentiesituatie. Het handhaven van de rivierbodem zorgt voor een verhoogde grondwaterstand in de uiterwaarden ten opzichte van de referentiesituatie. Dit levert een beperkte bijdrage aan het verminderen van verdroging in de uiterwaarden. Omdat de verdrogingsproblematiek groot is, zal dit alleen echter niet genoeg zijn om verdroging voldoende op te heffen en droge ecotopen om te vormen naar natte ecotopen ten behoeve van robuuste riviernatuur. In de gestuwde Maastrajecten is het stuwpeil bepalend voor de grondwaterstand in de uiterwaarden en heeft het verhogen van rivierbodem hier geen effect op, met uitzondering van extreem lage waterstanden wanneer het stuwpeil niet gehandhaafd kan worden.
Om de verhoging van de rivierbodem te compenseren worden om de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten enkel buitendijks nevengeulen aangelegd en uiterwaarden verlaagd. Dit vergroot de afvoercapaciteit. Ook neemt hierdoor de rivierdynamiek toe en zal door de uiterwaardverlaging de grondwaterstanden bij het maaiveld komen. Dit draagt wel bij aan de ontwikkeling van natte ecotopen, ook op bestaande locaties waar een beperkte dynamiek en/of verdroging een knelpunt is. Dit draagt ruimtelijk bij aan de connectiviteit in het rivierengebied. Door de verhoging van de bodemligging en daarmee de waterstandsverhoging verbetert de connectiviteit van nevengeulen en strangen met het zomerbed, omdat deze minder snel droogvallen. Rivierverruiming ten behoeve van de klimaatopgave is in dit alternatief beperkt tot lopende projecten. De negatieve gevolgen van de klimaateffecten op riviernatuur wordt daarmee slechts beperkt opgevangen.
Kribverlaging en langsdammen in de Rijntakken zorgen voor meer stroming door de kribvakken en langs de oevers, wat ervoor zorgt dat de dynamiek langs de oever enigszins toeneemt.
Dit alternatief heeft daarmee een beperkt gunstige invloed op de ontwikkeling natte ecotopen (0/+) wat betreft de sleutelfactoren schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit. De rivierverruimende maatregelen zijn qua schaal beperkt ten opzichte van de andere alternatieven en vinden uitsluitend buitendijks en niet binnendijks plaats. Tevens wordt de klimaatopgave uitsluitend met lopende projecten ingevuld en wordt hiervoor geen extra inspanning geleverd. De maatregelen zijn ook voorzien met de uitvoering van PAGW, maar gaan minder ver omdat rivierverruimende maatregelen (zoals uiterwaardverlaging, nevengeulen en maatregelen om de klimaatopgave in te vullen) beperkt zijn.
Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit
Algemeen
In alternatief 2 wordt de robuuste riviernatuur beïnvloed door zowel het handhaven van de bodemligging (op het huidige niveau van de Rijntakken en Maas, dus op de eroderende trajecten hoger dan de referentiesituatie) en de rivierverruimende maatregelen. Het effect van rivierverruimende maatregelen zoals uiterwaard- en kadeverlaging heeft in een groter gebied invloed op de inundatiefrequentie dan het verhogen van de bodemligging (zoals in alternatief 1). Dat komt omdat rivierverruimende maatregelen in alle riviertakken worden gerealiseerd en bodemverhoging alleen plaats vindt in eroderende trajecten. Een combinatie van verhoging van de bodemligging en rivierverruiming heeft vervolgens de grootste invloed op de inundatiefrequentie en -duur. En wanneer de rivierverruiming bestaat uit uiterwaardverlagingen, heeft de combinatie ook de grootste invloed op het verkleinen van de afstand tussen grondwaterstand en maaiveld, wat gunstig is voor verdroogde gebieden en ruimte voor de ontwikkeling van natte ecotopen.
In het traject Nederrijn-Lek zijn geen maatregelen voorzien om de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten door van uiterwaardverlaging en/of zomerkadeverlaging. In dit traject ontstaat daarmee geen ruimte voor natuurontwikkeling.
Rijn en Maas
Alternatief 2 zorgt, met uitzondering van het traject Nederrijn-Lek, voor een enigszins hogere inundatieduur van de uiterwaarden, hogere grondwaterstanden door uiterwaardverlagingen en betere connectiviteit van nevengeulen en strangen. Dit vermindert de verdroging en verbetert de kwaliteit van natte ecotopen. In tegenstelling tot alternatief 1 biedt dit alternatief ruimte voor grootschalige buitendijkse uiterwaard- en zomerkadeverlagingen. De rivierverruiming zorgt ervoor dat er extra stroming en daarmee hydrodynamiek ontstaat in de uiterwaarden, waardoor er meer diverse habitats kunnen ontstaan. Dit leidt tot een schaalvergroting van het riviersysteem wat ook gunstig is voor de connectiviteit en habitatdiversiteit in het rivierbed. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor het rivierbed en riviernatuur ten opzichte van alternatief 1. Aanvullend worden bestaande binnendijkse reserveringen, waarvoor geen concrete plannen bestaan, ingezet om de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten. Dit biedt kansen voor natuurontwikkeling en om de binnen- en buitendijkse connectiviteit te verbeteren.
Alternatief 2 levert een positieve bijdrage (+) aan de sleutelfactoren van een ecologisch en veerkrachtig riviersysteem (schaal, dynamiek, habitatkwaliteit, habitatdiversiteit en connectiviteit) waardoor meer aaneengesloten natuurgebieden ontstaan. De rivierverruimende maatregelen vinden grootschalig en zowel binnen- als buitendijks plaats. Dit sluit meer aan op de opgave vanuit PAGW, waarin soortgelijke maatregelen zijn voorzien, dan alternatief 1. Op het traject Nederrijn-Lek is vanwege de gestuwde situatie geen sprake van een verbetering van de hydro- en morfodynamiek en is de ruimte voor natuurontwikkeling beperkt. De score voor dit traject is (0/+).
Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen
Rijn en Maas
In dit alternatief wordt de rivierbodem fors verhoogd, waardoor het hoogteverschil tussen het zomerbed en de uiterwaarden nog meer verkleind wordt dan in alternatief 1 en 2. De hoeveelheid sediment en de mate van uitwisseling van sediment tussen het zomerbed en de uiterwaard neemt verder toe wat gunstig is voor de kwaliteit en diversiteit van natte ecotopen. De grondwaterstanden in de uiterwaarden komen door verhoging van de bodemligging ook verder omhoog wat, in combinatie met uiterwaardverlaging, een belangrijke positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van natte ecotopen.
Daarnaast zorgen de grootschalige uiterwaardvergravingen in de vorm van buitendijkse uiterwaardverlaging, nevengeulen, langsdammen, zomerkadeverlagingen in combinatie met bestaande en nieuwe binnendijkse locaties voor het vergroten van de afvoer- en bergingscapaciteit voor een belangrijke schaalvergroting van het riviersysteem en de connectiviteit. Hierdoor ontstaat ruimte voor het realiseren van een veerkrachtig riviersysteem. Ook neemt door deze grootschalige rivierverruiming de inundatiefrequentie toe en komt de grondwaterstand relatief ondieper te liggen ten opzichte van het maaiveld. Dit levert daarom een grote bijdrage aan een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur’ (++). Dit alternatief levert daarmee de grootste synergie met de opgave vanuit PAGW.
Een uitzondering is het traject Nederrijn-Lek. Hier ontstaat minder ruimte voor uiterwaardverlaging dan in de andere riviertrajecten wat direct gevolgen heeft voor de mogelijkheid van de realisatie van robuuste riviernatuur (+).
Totaalbeoordeling dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur
In onderstaande zijn de beoordelingen op hydrodynamiek, morfodynamiek en ruimte voor natuurontwikkeling samengevat. Omdat de Programmatische Aanpak Wateren (PAGW) zo bepalend is voor de beoordeling van dit IRM doel is er onderscheid gemaakt in een beoordeling inclusief en exclusief PAGW. Er is sprake van een verschillende mate van synergie tussen PAGW en de alternatieven voor bodemligging & sedimenthuishouding en afvoercapaciteit.
Tabel 6-8 Totaalbeoordeling Rijntakken (exclusief PAGW)
Tabel 6-9a Totaalbeoordeling Rijntakken (incl. PAGW)
Tabel 6‑9b Totaalbeoordeling Maas (excl. PAGW)
Tabel 6-10 Totaalbeoordeling Maas (incl. PAGW)