Duurzaamheid

Om te komen tot een beoordeling van effecten voor duurzaamheid wordt gewerkt met onderstaand beoordelingskader met twee aspecten, ‘adaptiviteit en klimaatverandering’ en ‘energie en grondstoffen’.

Tabel 7‑16 Beoordelingskader duurzaamheid

Aspect

Criteria

Adaptiviteit en klimaat-verandering

Verandering in de mate van adaptiviteit van het systeem.

Energie en grondstoffen

Verandering in (energie)gebruik en/of opbrengst (grondstoffen)

De beoordeling van de alternatieven vond plaats ten opzichte van de referentiesituatie aan de hand van twee beoordelingsschalen. Deze zijn onderstaand opgenomen.

Beoordeligsschaal alternatieven: adaptiviteit en klimaatverandering

Beoordelingsschaal alternatieven: Adaptiviteit en klimaatverandering

++

Grote kans op het verbeteren van de mate van adaptiviteit van het systeem.

+

Kans op het verbeteren van de mate van adaptiviteit van het systeem.

0/+

Kleine kans op het verbeteren van de mate van adaptiviteit van het systeem.

0

Geen effect op de mate van adaptiviteit van het systeem.

0/-

Klein risico op aantasting van de mate van adaptiviteit van het systeem.

-

Risico op aantasting van de mate van adaptiviteit van het systeem.

--

Groot risico op aantasting van de mate van adaptiviteit van het systeem.

Beoordelingsschaal alternatieven: energie en grondstoffen

Beoordelingsschaal alternatieven: Energie en grondstoffen

++

Grote kans op het verminderen van energieverbruik en grondstofgebruik.

+

Kans op het verminderen van energieverbruik en grondstofgebruik.

0/+

Kleine kans op het verminderen van energieverbruik en grondstofgebruik.

0

Geen effect energieverbruik en grondstofgebruik.

0/-

Klein risico op het verhogen van energieverbruik en grondstofgebruik.

-

Risico op het verhogen van energieverbruik en grondstofgebruik.

--

Groot risico op het verhogen van energieverbruik en grondstofgebruik.

Adaptiviteit en klimaatverandering

Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie voor adaptiviteit en klimaatverandering.

Alternatief 1: accent op rivierbodemligging & sedimenthuishouding 

Rijn en Maas

In alternatief 1 worden relatief gezien de minste maatregelen uitgevoerd, gericht op het zomerbed, en verandert er ten opzichte van de referentiesituatie het minst. De mate van adaptiviteit is afhankelijk van of er gewerkt gaat worden met harde of zachte inrichtingsmaatregelen. Gebruik van harde inrichtingsmaatregelen zoals dammen, stuwen en sluizen, vaste oevers, bodems of dijken zijn minder adaptief, omdat deze moeilijker aan te passen zijn.

De uitbreidbaarheid van de maatregelen verschilt. Het ophogen van de bodem in erosieve trajecten is een uitbreidbaar alternatief, en kan altijd plaatsvinden. Echter is dit wel afhankelijk van de manier waarop de ophoging wordt gedaan. Als dit door middel van suppleties wordt gedaan is de maatregel uitbreidbaar. Wanneer dit wordt gedaan met harde maatregelen (zoals langsdammen), zijn dit behoorlijk definitieve ingrepen en niet eenvoudig aanpasbaar of uitbreidbaar. Het graven van meer nevengeulen is ook uitbreidbaar, maar kan op den duur een knelpunt vormen met ruimtegebruik.

Aangezien het alternatief over het algemeen adaptief is, scoort het alternatief voor zowel de Rijntakken als de Maas licht positief (0/+).

Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit

Rijn en Maas

Ten opzichte van alternatief 1, worden er in alternatief 2 meer maatregelen uitgevoerd, gericht op het winterbed. De mate van adaptiviteit is afhankelijk van of er gewerkt gaat worden met harde of zachte inrichtingsmaatregelen. Harde inrichtingsmaatregelen zijn minder adaptief want deze zijn moeilijker aan te passen.. Het accent op afvoer- en bergingscapaciteit uit alternatief 2 is zeer adaptief, doordat rivierverruimende maatregelen blijvend positieve effecten hebben richting 2100 en de afvoercapaciteit in die periode ook nog aanpasbaar is (doordat dijkverhoging een optie blijft, aangezien dit eerder nog niet noodzakelijk hoeft te zijn). Anderzijds zijn de werkzaamheden in de uiterwaarden vaak onomkeerbaar, wat negatief is voor de adaptiviteit van het alternatief als de maatregel eenmaal is uitgevoerd.

Het alternatief scoort voor zowel de Rijntakken als de Maas positief (+).

Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen 

Rijn en Maas

In alternatief 3 vinden de meeste maatregelen plaats, gericht op zowel het zomerbed als het winterbed. De mate van adaptiviteit is afhankelijk van of er gewerkt gaat worden met harde of zachte inrichtingsmaatregelen. Harde inrichtingsmaatregelen zijn minder adaptief want deze zijn moeilijker aan te passenHet uitvoeren van rivierverruimende maatregelen is positief voor de adaptiviteit, doordat deze een blijvend positief effect hebben richting 2100 en de afvoercapaciteit in die periode ook nog aanpasbaar is (doordat dijkverhoging een optie blijft, aangezien dit eerder nog niet noodzakelijk hoeft te zijn). Anderzijds zijn de werkzaamheden van werkzaamheden in de uiterwaarden vaak onomkeerbaar, wat negatief is voor de adaptiviteit van het alternatief als maatregelen eenmaal zijn uitgevoerd.

Wegens de hoge adaptiviteit van alternatief 3 wordt een zeer positieve score (++) toegekend voor zowel de Rijntakken als de Maas.

Energie- en grondstofgebruik

Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie.

Alternatief 1: accent op rivierbodemligging & sedimenthuishouding 

Rijn en Maas

In alternatief 1 vinden relatief weinig maatregelen plaats, waardoor er in vergelijking met de andere alternatieven weinig energie- en grondstofgebruik nodig is. Echter wordt in alternatief 1 de volledige PAGW opgave gerealiseerd, wat gepaard gaat met intensieve werkzaamheden. Ten opzichte van de referentiesituatie neemt het energie- en grondstofgebruik dus toe.

Door het ophogen van de bodem in erosieve trajecten wordt de bevaarbaarheid positief beïnvloed, wat de problemen voor scheepvaart in de referentiesituatie verhelpt. Als gevolg neemt het energie- en grondstofgebruik voor de scheepvaart af ten opzichte van de referentiesituatie. Anderzijds vraagt het ophogen van de bodem grote hoeveelheden die gesuppleerd moeten worden, wat gepaard gaat met een groot energieverbruik.

Alternatief 1 scoort daarom voor zowel de Rijntakken als de Maas licht negatief (0/-).

Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit

Rijn en Maas

In alternatief 2 vinden veel rivierverruimende maatregelen plaats die intensieve werkzaamheden vereisen met een hoog energie- en grondstofgebruik. Daarnaast vraagt het onderhoud van de rivierverruimende maatregelen een hoge onderhoudsinspanning. Ook het realiseren van de PAGW opgave gaat gepaard met een intensieve werkzaamheden. In alternatief 2 de hoogte van de bodem enkel gehandhaafd, waardoor de situatie voor scheepvaart maar licht wordt verbeterd en er minder schepen nodig zijn voor het vervoeren van eenzelfde vracht dan in de referentiesituatie. Anderzijds biedt de herinrichting van de uiterwaarden kansen voor duurzame energie opwek. Momenteel gebeurt het opwekken van energie op rijksgronden nog weinig vanwege risico’s47. Doordat in de huidige situatie nog niet in beeld gebracht kan worden wat de kansen zijn voor duurzame energie tijdens de herinrichting, wegen deze kansen niet mee in de score. Alternatief 2 scoort vanwege de intensieve werkzaamheden met een hoog energie- en grondstofgebruik daarom negatief voor zowel de Rijntakken als de Maas (-).

Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen 

Rijn en Maas

In alternatief 3 vinden de meeste ingrepen plaats, wat gepaard gaat met een hoog energieverbruik. Door het terugbrengen van de bodem naar het niveau van het jaar 1980, wordt de situatie voor scheepvaart flink verbeterd, waardoor er minder schepen nodig zijn voor het vervoeren van eenzelfde vracht dan in de referentiesituatie. Als gevolg neemt het energie- en grondstofgebruik voor de scheepvaart ten opzichte van de referentiesituatie af.

Daarnaast bieden de grootschalige werkzaamheden bieden kansen voor herinrichting van de uiterwaarden en voor duurzame opwek (zoals ook beschreven in alternatief 2). Doordat in de huidige situatie nog niet in beeld gebracht kan worden wat de kansen zijn voor duurzame energie tijdens de herinrichting, wegen deze kansen niet mee in de score.

Alternatief 3 scoort voor zowel de Rijntakken als de Maas zeer negatief (- -).

Totaalbeoordeling duurzaamheid

In onderstaande tabellen is de beoordeling op duurzaamheid samengevat.

Tabel 7‑17 Totaalbeoordeling Rijntakken

Deze tabel laat de totaalbeoordeling voor de milieueffecten van het beoordelingsaspect duurzaamheid zien voor de Rijntakken, voor de referentiesituatie en de drie alternatieven. Deze beoordeling is toegelicht in de tekst voorafgaande aan de tabel.

Tabel 7‑18 Totaalbeoordeling Maas

Deze tabel laat de totaalbeoordeling voor de milieueffecten van het beoordelingsaspect duurzaamheid zien voor de Maas, voor de referentiesituatie en de drie alternatieven. Deze beoordeling is toegelicht in de tekst voorafgaande aan de tabel.