Beoordeling mate van doelbereik
In onderstaande tabel is samengevat inzicht gegeven in de mate van doelbereik voor de drie alternatieven. In de beoordeling is onderscheid gemaakt in vier hoofd riviertakken:
-
Bovenrijn/Waalbochten/MiddenWaal/BenedenWaal/BovenMerwede
-
Nederrijn/Lek
-
Pannerdensch Kanaal/IJssel/Vecht/ZwarteWater
-
Maas
De beoordeling van de drie alternatieven voor de Rijntakken en Maas is weergegeven in onderstaande tabellen en daaronder nader toegelicht.
Tabel 8‑3 Samenvatting beoordeling doelbereik Rijntakken (incl. PAGW)
Tabel 8‑4 Samenvatting doelbereik Maas (incl PAGW)
Tabel 8‑5 Samenvatting beoordeling doelbereik Rijntakken (excl. PAGW)
Tabel 8‑6 Samenvatting doelbereik Maas (excl. PAGW)
In hoeverre dragen de alternatieven bij aan de gestelde doelen?
In bovenstaande tabellen is zichtbaar dat alternatief 1 aan meer doelen positiever bijdraagt dan alternatief 2. Alternatief 1 draagt meer bij aan de doelen ‘robuuste waterbeschikbaarheid’ en ‘vlot en veilig transport over water’. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het alternatief inzet op het verhogen van de rivierbodem en verbeteren van de sedimenthuishouding. Wanneer het accent meer ligt op de afvoer- en bergingscapaciteit (zoals in alternatief 2) wordt juist – meer dan in alternatief 1 – bijgedragen aan de doelen voor ‘water veilig afvoeren’ en wordt meer ruimte gegenereerd voor natuurontwikkeling. Dit hangt ermee samen dat in alternatief 2 meer ingrepen voorzien zijn, die tot een lagere waterstand leiden, een grotere waterbergingscapaciteit hebben of kansen bieden voor natuurontwikkeling (zoals bijvoorbeeld het invullen van binnendijkse reserveringen). Alternatief 3 scoort over het algemeen op hoofdlijnen het beste, maar zal door het grote maatregelenpakket naar alle waarschijnlijkheid ook het duurste zijn.
Verder zijn er de volgende verschillen tussen de alternatieven te constateren per doel:
-
Veilige afvoer en berging van hoogwater: Alternatief 3 draagt het meeste bij aan het genereren van een veilige afvoer, gevolgd door alternatief 2. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de beoogde grootschalige rivierverruimingsmaatregelen in alternatief 3, waarbij bijvoorbeeld ook nieuwe binnendijkse zoeklocaties worden bekeken. Als gevolg hiervan nemen hoogwaterstanden af en neemt de waterbergingscapaciteit fors toe. Bij het doel ‘veilige afvoer en berging van hoogwater’ valt op dat de alternatieven voor de Nederrijn/Lek iets minder positief scoren dan voor de andere Rijntakken. Dit heeft ermee te maken dat in de Nederrijn/Lek de hoogwaterstanden nauwelijks verbeteren en soms iets hoger worden, en er vanwege het beleidsuitgangspunt ‘Lek ontzien’ geen reden is om de afvoer- en waterbergingscapaciteit te vergroten ten behoeve van het verlagen van hoogwaterstanden. Voor de andere Rijntakken en de Maas hebben de alternatieven over het algemeen een positieve bijdrage aan het doel.
-
Dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur: De hydro- en morfodynamiek worden sterk verbeterd in alle drie de alternatieven. Deze sterke verbetering is voornamelijk het gevolg van de uitvoering van de PAGW. Om de natte ecotopen te realiseren en duurzaam in stand te houden, is verbetering van de hydrodynamische condities en verhoging van de (voorjaars)grondwaterstanden nodig. Dit geldt met name voor de drogere uiterwaarden in de hotspot-gebieden Gelderse Poort en Grensmaas. Door de uitvoering van de PAGW is de verwachting dat dit een sterke bijdrage heeft aan het doelbereik. De beleidskeuzes voor bodemligging & sedimenthuishouding en afvoercapaciteit kennen in verschillende mate synergie met de uitvoering van PAGW. Deze is het grootst in alternatief 3, in alternatief 1 voornamelijk via een hogere bodemligging en in alternatief 2 voornamelijk via uiterwaardmaatregelen t.b.v. afvoercapaciteit.
-
Robuuste zoetwaterbeschikbaarheid: Alternatief 3 genereert de meeste kansen voor een robuuste waterbeschikbaarheid, gevolgd door alternatief 1. Dit hangt er mee samen dat beide alternatieven (en 3 in meerdere mate) de bodemligging omhoog brengt (en daarmee ook de laagwaterstanden). Hierdoor ontstaan er minder beperkingen bij inlaatpunten. Daarnaast zorgt een verhoogde bodemligging ervoor dat de afvoerverdeling over de Rijntakken ten behoeve van de zoetwatervoorziening beter is dan in de referentiesituatie; er gaat bij laagwater meer afvoer richting de IJssel. De alternatieven hebben over het algemeen een positieve bijdrage aan het doel, met uitzondering van de zoetwatervoorziening in de Bovenrijn/Waal & Boven-Merwede. Het ophogen van de bodem in alternatief 1 en 3 heeft als gevolg dat er meer water naar de IJssel stroomt, waardoor de zoetwatervoorziening in de Waal afneemt door een grotere kans op verzilting in periodes van lage afvoeren. De alternatieven hebben nauwelijks effect op de zoetwatervoorziening van de Maas, omdat deze meer afhankelijk is van een ‘regenregime’ en de afvoeren die bovenstrooms ons land binnenkomen. Tot slot scoren de alternatieven minder positief voor de Nederrijn/Lek op laagwaterstanden, als gevolg van het gestuwde karakter van de Nederrijn/Lek.
-
Vlot en veilig transport: Ook de bevaarbaarheid van de rivieren verbetert bij het vasthouden en (afhankelijk van de riviertak) omhoog brengen van de bodem. Doordat de bodem omhoog wordt gebracht, betekent dit minder drempels in de rivier, waardoor er sprake is van een meer constante waterdiepte. Daarbij is het in tegenstelling tot natuur voor scheepvaart van belang dat er sprake is van een statisch systeem zonder al te veel fluctuaties in de waterstand. Doordat met de verandering van de bodemligging de afvoerverdeling verschuift, kent de Waal een risico op een mindere bevaarbaarheid in alternatief 3 door de afname van de afvoer door de Waal. In alternatief 1 en 2 is er een kans op een betere bevaarbaarheid van de Waal door de vermindering van de drempelwerking bij havens en sluizen. Voor de IJssel is juist alternatief 3 het meest gunstig voor de bevaarbaarheid, gevolgd door alternatief 1 en 2. Daarnaast kunnen intensieve werkzaamheden een negatief effect hebben op de scheepvaart. De mate van invloed van de realisatie- en onderhoudswerkzaamheden is afhankelijk van hoe deze wordt uitgevoerd. Wegens haar gestuwde karakter en parallelle kanalen hebben de alternatieven weinig invloed op de bevaarbaarheid van de Maas bij laagwater.
-
Regionale economische ontwikkeling: De alternatieven dragen in algemene zin bij aan het doelbereik. Alternatief 3 biedt de meeste kansen voor nieuwe riviergerelateerde regionale economische ontwikkelingen, gevolgd door alternatief 2. De ontwikkelingen creëren mogelijkheden voor nieuwe en slimme combinaties van functies. Zo ontstaan er bijvoorbeeld mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en kunnen recreatieve waarden worden toegevoegd aan de uiterwaarden. De grootschaligheid van de beoogde ingrepen (uiterwaardverlaging, nevengeulen, rivierverruiming) is bepalend voor de kansen. Voor ruimtelijke kwaliteit is alternatief 1 het meest positief beoordeeld, gevolgd door alternatief 3 en daarna 2. In de alternatieven is er enerzijds sprake van mogelijk verlies van reeds aanwezige kwaliteiten (landschappelijk, recreatief, natuurwaarden), anderzijds biedt herontwikkeling de mogelijkheid tot het toevoegen van nieuwe kwaliteiten. De alternatieven scoren iets minder positief voor de Nederrijn/Lek ten opzichte van de andere Rijntakken. Dit komt doordat er minder ingrepen verwacht worden in de Nederrijn/Lek, waardoor er minder kansen zijn voor ruimtelijke ontwikkeling en minder kansen zijn om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.