Inleiding

In het planMER zijn drie onderzoeks alternatieven ontwikkeld en beoordeeld op doelbereik en (milieu)effecten. De alternatieven zijn beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie[1]. De alternatieven zijn onderscheidend, zoals verbeeld in Figuur 3-1, in het ‘speelveld’ van bodemligging & sedimenthuishouding en afvoer- & bergingscapaciteit (zie paragraaf 2.4 'beleidskeuzes'). Er is gevarieerd in bodemligging (uit te drukken in centimeters bodemverhoging of verlaging) en afvoercapaciteit (uit te drukken in centimeters waterstandsverlaging of verhoging bij een indicatieve toename van de piekafvoer van 16.000 m3/s naar 17.000 m3/s bij Lobith), met differentiatie op riviertrajectniveau. Op deze wijze is het mogelijk om onderscheidende beslisinformatie te genereren voor het doelbereik, de (milieu-)effecten en de kosten/baten, als voorbereiding voor het trechteringsproces tot het uiteindelijke Programma IRM. De alternatieven betreffen:

Alternatief 1: accent op laagwaterproblematiek

Alternatief 2: accent op hoogwaterproblemantiek

Alternatief 3: accent op laag- en hoogwaterproblematiek.

Aandachtspunt bij de uitwerking van de alternatieven was dat de alternatieven realistisch (technisch maakbaar, betaalbaar, en in principe probleemoplossend) en voldoende onderscheidend zijn om op basis van de effectbeoordeling in het planMER te komen tot een (richtinggevend) voorkeursalternatief waarin het milieubelang goed is afgewogen. Onderstaand wordt ingegaan op de hoofdlijnen van de alternatieven (zie ook tabel 3-3). In paragraaf 3.2 t/m 3.5 worden de referentiesituatie en de alternatieven afzonderlijk toegelicht.

Deze grafiek laat zien hoe de alternatieven zich verhouden tot elkaar, waarbij enerzijds wordt gekeken naar de mate van afvoer- en bergingscapaciteit en anderzijds de sedimenthuishouding en bodemligging. Alternatief 3 genereert de grootste mate van afvoer- en bergingscapaciteit en verlaging van de bodemligging. Alternatief 0 (de referentiesituatie) genereert de minste mate van van afvoer- en bergingscapaciteit en verlaging van de bodemligging. Alternatief 1 en 2 zitten daar tussenin.

Figuur 3‑1 Positionering ‘’Hoeken van het speelveld’’ van alternatieven 1, 2 en 3 (0 staat voor de referentiesituatie)

Bodemligging & sedimenthuishouding

Zoals bovenstaand is gesteld heeft elk alternatief een andere invulling voor wat betreft bodemligging en sedimenthuishouding. Op basis van expert judgement is een pakket aan mogelijke maatregelen samengesteld, dat naar verwachting invulling kan geven aan de verschillende ambitieniveaus voor ‘bodemligging & sedimenthuishouding’ (zie tabel 3-3). De toevoeging van mogelijke maatregelen is nodig om tot een beoordeling van doelbereik en milieueffecten te komen. Hierbij moet benadrukt worden dat deze maatregelen geen onderdeel uitmaken van het Programma IRM. Het planMER is dus op onderdelen concreter dan het Programma IRM.

De opgaven voor de bodemligging zijn uit te drukken in een aantal centimeters dat de bodem verhoogd dient te worden ten opzichte van de referentiesituatie. Per riviertraject is indicatief uitgewerkt om hoeveel centimeters verhoging van de bodem het gaat ten opzichte van de referentiesituatie. Dit is per alternatief in beeld gebracht (zie figuren in paragraaf 3.3, 3.4 en 3.5 en bijlage 2).

Tevens is bepaald dat netto sedimentonttrekking uit het zomerbed in alle alternatieven moet stoppen. Dit betreft het ontwikkelen van beleid om te voorkomen dat sediment uit het zomerbed van de rivieren verdwijnt. In het zomerbed vinden momenteel eigenlijk alleen baggerwerkzaamheden plaats in opdracht van de overheid. Het komt hierbij echter voor dat naast bagger/slib ook de fijnste zandfractie gebaggerd wordt. Dit sediment kan vervolgens vermarkt worden. Overige sedimentwinning is in de Rijntakken al grotendeels afgebouwd (zand-, klei- en grindwinning). In de alternatieven wordt sedimentonttrekking geheel gestopt.

Op sedimenterende trajecten (zie Figuur 2-8) kan er nog steeds sprake zijn van baggerwerk om waterdiepte te handhaven, mits dit materiaal teruggebracht wordt in het systeem. Hierdoor is er geen sprake van netto sedimentonttrekking en blijft het sediment in het systeem.

Afvoer- en bergingscapaciteit

Daarnaast is voor elk alternatief sprake van een andere invulling voor wat betreft afvoer- en bergingscapaciteit. De benodigde afvoer- en bergingscapaciteit is sterk afhankelijk van de opgaven die IRM in het rivierengebied wenst te faciliteren (klimaatopgave en waterveiligheid, opgave bodemligging, opgave natuur/PAGW en overige opgaven). De opgaven worden in elk alternatief in meer of mindere mate gefaciliteerd door middel van het verlagen van de waterstand (zie Tabel 3-1). De opgaven zijn in onderstaand tekstkader nader toegelicht en zijn uit te drukken in een aantal benodigde centimeters waterstandsverlaging per riviertraject bij hoogwater. Per riviertraject is indicatief uitgewerkt om hoeveel centimeters waterstandsverlaging het gaat (zie figuren in paragraaf 3.3, 3.4 en 3.5 en bijlage 2). Het planMER is dus op onderdelen concreter dan het Programma IRM. Om invulling te kunnen geven aan de gewenste waterstandsdaling zijn per alternatief binnendijkse- en buitendijkse rivierverruimingsmaatregelen nodig. Het is nog niet bekend welke maatregelen precies genomen gaan worden.

Tabel 3‑1 Afvoercapaciteit in de alternatieven

 

Faciliteren klimaatopgave en waterveiligheid

Faciliteren opgave bodemligging

Faciliteren opgave natuur/PAGW

Faciliteren overige opgaven

Referentiesituatie

Nee

n.v.t.

Nee

Nee

Alternatief 1

Nee

Ja

100%

Nee

Alternatief 2

50%

n.v.t

100%

50%

Alternatief 3

100%

Ja

100%

100%

(richtinggevend) voorkeursalternatief

100%

Ja

100%

100%

Faciliteren opgaven

In hoofdstuk 2.5 is al uitgelegd hoe het faciliteren van de verschillende opgaven werkt. Hieronder wordt toegelicht wat dit betekent voor de drie alternatieven:

Faciliteren klimaatopgave en waterveiligheid: In de alternatieven loopt het ambitieniveau voor dit aspect op in de mate waarin de klimaatopgave opgevangen wordt met rivierverruiming: in alternatief 1 wordt de waterveiligheid alleen geborgd met HWBP, terwijl in alternatief 3 ook rivierverruiming plaatsvindt, waarmee een deel van de waterstandsdaling de benodigde (dijk)hoogteopgave kan vervangen of een deel van de klimaatopgave na 2050 opgevangen kan worden. In de alternatieven is ook de opgave voor de systeemmaatregelen in de Maasvallei, waarover nog geen besluit genomen is, meegenomen. De maatregelen waarover al wel besluitvorming heeft plaatsgevonden zijn opgenomen in de autonome ontwikkeling (referentie).

Faciliteren opgave bodem: In alternatief 1 en 3 wordt de bodemligging omhoog gebracht en dient dit dus gecompenseerd te worden met rivierverruiming.

Faciliteren opgave natuur/PAGW: Binnen IRM is ervoor gekozen om de volledige PAGW opgave in alle alternatieven (1, 2 en 3) te faciliteren. Dit leidt tot een extra opgave voor afvoer- en bergingscapaciteit. De grootte van de opgave is gebaseerd op een indicatieve doorrekening van de beoogde ecotoopverandering in 2050 ten opzichte van de huidige situatie.

Faciliteren overige opgaven: In alternatief 1 is er geen ruimte voor het faciliteren van overige opgaven, in alternatief 2 beperkte ruimte en in alternatief 3 is de meeste ruimte beschikbaar voor het faciliteren van deze opgave. Overige opgaven bevatten in ieder geval de volgende aspecten: gebiedsontwikkelingen, buitendijkse versterkingen en beheerruimte.

Realiseren PAGW-opgave

De ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) gestart. De PAGW heeft tot doel waterkwaliteit (morfo-ecologische kwaliteit) te verbeteren en de natuur te versterken in de grote wateren. Waar dat kan wordt het water weer meer de ruimte gegeven, verbindingen hersteld en wordt gezorgd voor een gevarieerder leefgebied. Dit gebeurt in vier gebieden: het Waddengebied, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta en in het Rivierengebied. Een groot deel van het PAGW deelgebied Rivieren overlapt met het IRM-plangebied. De PAGW-opgave voor het rivierengebied is beschreven in de ecologische systeemopgave PAGW-Rivieren [van Heusden, et al., 2021] en betreft o.a. het realiseren van 28.300 ha ecotoopverandering. Deze ecotoopverandering bestaat voor een deel (circa 7.000 ha) uit verandering van bestaande natuur (zoals omvorming van droge naar natte graslanden en verondieping van plassen) en voor een deel (circa 21.000 ha) omvorming van productielandbouwgrond in natuur-inclusieve landbouw (circa 1/3de) of natuur (circa 2/3de). Voor de Biesbosch en IJssel-Vechtdelta, die deels binnen en deels buiten het IRM-plangebied vallen, is de gehele opgave toegeschreven aan het IRM-plangebied.

Het gaat hierbij om de volgende gewenste ecotopen in de volgende gebieden:

Tabel 3‑2 Gewenste ecotopen PAGW

Deze tabel geeft weer wat de gewenste ecotopen zijn van de PAGW Dit betreft in totaal 8.300 ha ecotopen in de IJssel-Vechtdelta, 7.200 ha in de Biesbosch, 7.400 ha in de Gelderse Poort, 3.000 ha in de Gemeenschappelijke Maas en 2.400 ha voor stapstenen en corridors. In totaal gaat het om 28.300 hectare gewenste ecotopen.

De 28.300 ha te realiseren natuur maakt onderdeel uit van alle 3 de alternatieven[2], niet van de referentiesituatie. Het is daarmee integraal beoordeeld in dit planMER als een niet onderscheidend onderdeel van het voornemen (en daarmee van IRM). Omdat de natuuropgave vast staat, is het niet wenselijk geacht om daarmee te variëren.

Tabel 3‑3 Alternatieven op hoofdlijnen inclusief type maatregelen

1. Bodemligging & sedimenthuishouding

 

Referentiesituatie 2050

Alternatief 1

Accent op laagwater-problematiek

Alternatief 2

Accent op hoogwaterproblematiek

Alternatief 3

Accent op laag- en hoogwater-problematiek met maximale ambities

Wat is de ambitie voor bodemligging & sedimenthuishouding?

Bodemligging gaat op eroderende trajecten verder omlaag in de periode tot 2050.

Rijn: Bodemligging omhoog brengen naar het niveau van het jaar 2000 op eroderende trajecten. Bodemligging handhaven op overige trajecten.

Maas: Huidige bodemligging handhaven door middel van suppleties in eroderende trajecten.

Rijn en Maas: Huidige bodemligging handhaven in eroderende trajecten. 

Rijn: Bodemligging omhoog brengen naar niveau van het jaar 1980 in eroderende trajecten en ongedaan maken zomerbedverdieping Ruimte voor de Rivier

Maas:  Terugbrengen van het bodemniveau naar het niveau van ca. 2005 (namelijk de situatie van voor de Maaswerken en Ruimte voor de Rivier) op trajecten met zomerbedverdiepingen. Op trajecten waar geen verdiepingen zijn wordt de bodem vastgehouden.

Met welke maatregelen kan de ambitie gerealiseerd worden?

Er worden autonoom geen maatregelen genomen.

Rijn: met sedimentsuppleties en rivierverruimende ingrepen (zoals nevengeulen, langsdammen-concept en zomerkade- en kribverlaging).

Maas: met suppleties in eroderende trajecten.

Rijn en Maas: Met sediment suppleties.

Rijn: met sedimentsuppleties en rivierverruimende ingrepen (zoals nevengeulen, zomerkade- en kribverlaging en, langsdammen-concept).

Maas: via natuurlijke aanzanding. en/of suppleties

Hoe gaan we om met sediment-onttrekking? 

Er is geen beleid. Hierdoor kan autonoom sediment onttrekking door blijven gaan (zand- klei- en grindwinning).

Netto sediment-onttrekking in het zomerbed stopt.

Netto sediment-onttrekking in het zomerbed stopt.

Netto sediment-onttrekking in het zomerbed stopt.

2. Afvoer- en bergingscapaciteit 

 

Referentiesituatie 2050

Alternatief 1

Accent op laagwater-problematiek

Alternatief 2

Accent op hoogwaterproblematiek

Alternatief 3

Accent op laag- en hoogwater-problematiek met maximale ambities

Wat is de ambitie voor afvoer- en bergingscapaciteit?

Met autonome rivierverruimende maatregelen: onvoldoende om de klimaatopgave te faciliteren, geen ruimte voor de PAGW opgave en geen ruimte voor overige opgave.

Met rivierverruimende maatregelen: de bodemopgave faciliteren, de PAGW opgave faciliteren, maar geen ruimte voor overige opgave.

Met rivierverruimende maatregelen: een deel van  de klimaatopgave faciliteren, de PAGW opgave faciliteren en beperkt ruimte voor overige opgave.

Met rivierverruimende maatregelen: zo veel mogelijk de klimaatopgave faciliteren, de gehele bodemopgave faciliteren, de PAGW opgave faciliteren en voldoende ruimte om overige opgave te faciliteren.

Met welke maatregelen kan de ambitie gerealiseerd worden?

Alleen lopende projecten (enkel buitendijks) zoals Klimaatpark en Meanderende Maas worden uitgevoerd (zie bijlage 3 voor totaaloverzicht).

Uitvoering van buitendijkse rivierverruimende maatregelen zoals bijvoorbeeld nevengeulen, uiterwaardverlaging, langsdammen-concept en zomerkade verlaging.

Uitvoering van grootschalige buitendijkse rivierverruimende maatregelen zoals bijvoorbeeld nevengeulen, langdammen-concept, uiterwaardverlaging en zomerkade verlaging. Aangevuld met het gebruik van binnendijkse reserveringen waar nodig.

Uitvoering grootschalige buitendijkse rivierverruimende maatregelen zoals bijvoorbeeld uiterwaardverlaging, nevengeulen, langsdammen-concept en zomerkadeverlaging. Aangevuld met zoeklocaties voor nieuwe binnendijkse ingrepen indien nodig (naast het gebruik van bestaande binnendijkse reserveringen).

Als onderdeel van deze rivierverruimingsmaatregelen wordt invulling gegeven aan het faciliteren van de volgende opgaven. Met andere woorden: de volgende opgaven kunnen (waterstandneutraal) worden uitgevoerd door het uitvoeren van bovengenoemde rivierverruimende maatregelen:

 

Referentiesituatie 2050

Alternatief 1

Accent op laagwater-problematiek

Alternatief 2

Accent op hoogwaterproblematiek

Alternatief 3

Accent op laag- en hoogwater-problematiek met maximale ambities

Faciliteren opgave bodemligging

De bodemligging gaat in de referentiesituatie niet omhoog, en daarmee de waterstand ook niet. Er zijn daarom geen ingrepen nodig om te komen tot een waterstand neutrale situatie ter compensatie.

Met de genoemde maatregelen leidt de verhoogde bodemligging niet tot een verhoogde waterstand (het blijft waterstandneutraal).

De bodemligging gaat in dit alternatief niet omhoog, en daarmee de waterstand ook niet. Er zijn daarom geen ingrepen nodig om te komen tot een waterstand neutrale situatie ter compensatie.

Met de genoemde maatregelen leidt de verhoogde bodemligging niet tot een verhoogde waterstand (het blijft waterstandneutraal).

Faciliteren klimaatopgave en waterveiligheid

Met HWBP wordt ingezet op het behalen van de mate van veiligheid die de wettelijke norm voorschrijft.

Rivierverruiming is beperkt tot lopende projecten. 

Waterveiligheid is geborgd met het HWBP. Rivierverruiming is beperkt tot lopende projecten.

Waterveiligheid is geborgd met het HWBP en IRM. Buitendijkse rivierverruiming vangt een deel van de klimaatopgave op (en/of kan ingezet worden voor de periode na 2050).

Waterveiligheid is geborgd met IRM en HWBP. Binnen- en buitendijkse rivierverruiming vangt zo veel mogelijk van de klimaatopgave op (en/of kan ingezet worden voor de periode na 2050).

Faciliteren opgave natuur/PAGW

Geen compensatie van het waterstandseffect nodig voor realisatie PAGW (PAGW wordt niet uitgevoerd)

Met de genoemde maatregelen kan de PAGW opgave waterstandsneutraal worden uitgevoerd.

 Met de genoemde maatregelen kan de PAGW opgave waterstandsneutraal worden uitgevoerd.

Met de genoemde maatregelen kan de PAGW opgave waterstandsneutraal worden uitgevoerd.

Overige opgaven

Geen ruimte voor faciliteren overige opgaven

Geen ruimte voor faciliteren overige opgaven

Beperkt ruimte voor faciliteren overige opgaven

Ruimte voor faciliteren overige opgaven

3. Realisatie natuur (PAGW)

 

Referentiesituatie 2050

Alternatief 1

Accent op laagwater-problematiek

Alternatief 2

Accent op hoogwaterproblematiek

Alternatief 3

Accent op laag- en hoogwater-problematiek met maximale ambities

Wat is de ambitie voor natuur?

Autonome natuur ontwikkelen

Realiseren circa 28.300 ha riviernatuur (waarvan 7.000 ha omvorming van bestaande natuur en 21.000 ha functieverandering naar natuur of natuur-inclusieve landbouw)

Realiseren circa 28.300 ha riviernatuur (waarvan 7.000 ha omvorming van bestaande natuur en 21.000 ha functieverandering naar natuur of natuur-inclusieve landbouw)

Realiseren circa 28.300 ha riviernatuur (waarvan 7.000 ha omvorming van bestaande natuur en 21.000 ha functieverandering naar natuur of natuur-inclusieve landbouw)

  • 1 Dit is de situatie in 2050 zonder uitvoering van het Programma IRM, maar met autonome ontwikkelingen.
  • 2 Omdat in alternatief 1 geen binnendijkse ingrepen voorzien zijn, is het echter de vraag in hoeverre het realistisch is om in dit alternatief 28.300 ha PAGW natuur te realiseren.