Van ambitie naar doelen en beleidskeuzes

Ambitie IRM

De ambitie van IRM is om te komen tot: een toekomstbestendig rivierengebied dat als systeem goed functioneert en meervoudig bruikbaar is.

Toekomstbestendig, omdat er voor het riviersysteem wordt toegewerkt naar 2050 met een doorkijk met verwachte ontwikkelingen tot 2100 en vanuit het besef dat de ruimte niet onuitputtelijk is. Daarom wordt gekeken naar oplossingen die langdurig functioneel blijven (voorkomen van kapitaalvernietiging). Het is een goed functionerend riviersysteem als het uiteindelijk in staat is veranderingen te verwerken zonder dat het meteen tot extra maatregelen leidt. Meervoudig bruikbaar, doordat de beoogde doelen voor de vijf rivierfuncties waterafvoer, zoetwaterbeschikbaarheid en drinkwatervoorziening, natuur en ecologische waterkwaliteit, bevaarbaarheid, en regionale economische ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit zoveel mogelijk worden behaald door het functioneren van het systeem zelf (en dus maar beperkt middels ingrepen), waarbij beheer op een duurzame wijze georganiseerd en gerealiseerd kan worden. De ambitie is wel dat verdere achteruitgang op de rivierfuncties wordt voorkomen en dat behoud en versterking van de rivierfuncties wordt nagestreefd.

Het Programma IRM legt vast wat nodig is om het riviersysteem zo goed mogelijk te laten functioneren om daarmee ruimte te bieden aan de functies. Het Programma IRM legt op twee inhoudelijke onderwerpen doelen vast (zie paragraaf 2.4.2) en maakt daarin keuzes om de ambitie van IRM te gaan realiseren.

Doelen IRM

Door te werken aan het verbeteren van de systeemkenmerken van de rivieren draagt IRM bij aan het bereiken van huidige beleidsdoelen van verschillende rivierfuncties. In aansluiting op de Waterwet en het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) onderscheidt IRM vijf rivierfuncties. De huidige beleidsdoelen voor deze rivierfuncties zijn geformuleerd als te bereiken eindsituaties en onderstaand toegelicht.

Het is niet realistisch om te verwachten dat alle doelen ten volle behaald kunnen worden. Ook omdat functies soms tegenstrijdige oplossingen vragen om het doel te kunnen realiseren. Het is de ambitie van IRM om op systeemniveau tot een balans te komen tussen de functies, waarbij altijd minimaal aan de internationale afspraken en wettelijke eisen (t.a.v. waterveiligheid, bevaarbaarheid, waterkwaliteit en natuur) wordt voldaan.

Onderstaand zijn de 5 doelen opgesomd en nader toegelicht. In dit planMER is beschouwd in hoeverre de alternatieven bijdragen aan het bereiken van deze 5 doelen[1]. Er kan gezien het detailniveau van het Programma IRM niet in absolute zin gezegd worden of doelen wel of niet gehaald gaan worden. Wel kan een verwachting worden gegeven of alternatieven in meer of mindere mate bijdragen aan de doelen. Hiertoe zijn de doelen in hoofdstuk 4 vertaald in een aantal beoordelingscriteria die een inschatting geven van het doelbereik. De doelen zijn gelijkwaardig aan elkaar.

Voor rivierafvoer bij hoogwater is het doel een veilige afvoer en berging van hoogwater. Hiervoor zijn afspraken gemaakt over de maximale afvoer die verschillende riviertakken aan moeten kunnen. Waterkeringen, zoals dijken, dienen in 2050 te voldoen aan de normen voor waterveiligheid. Waterschappen en Rijkswaterstaat werken samen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma om op tijd aan de normen te voldoen. Zowel dijkversterking als rivierverruiming kan ingezet worden om de normen te halen, waarbij de keuze hiervoor wordt bepaald op basis van een brede maatschappelijke kosten/baten afweging.

Voor verschillende riviertakken is afgesproken welke hoeveelheid water zij veilig moeten kunnen afvoeren. Dit is vastgelegd in het NWP 2022-2027.

Voor zoetwaterbeschikbaarheid en drinkwatervoorziening is het doel een robuuste zoetwaterbeschikbaarheid in periodes van droogte en lage afvoeren door middel van een hoofdwatersysteem dat bestand is tegen een droogte die in 2050 gemiddeld eens per 20 jaar voorkomt in het Stoomscenario.

Binnen genoemde frequentie is er voldoende wateraanvoer naar de nationale zoetwaterbuffers en- zones in het hoofdwatersysteem, de kanalen, innamepunten voor drinkwaterwinning en het regionale watersysteem (inclusief het grondwatersysteem).

Voor natuur en ecologische waterkwaliteit is het doel een dynamisch riviersysteem met robuuste riviernatuur, waarmee ook de instandhouding van de in het kader van de KRW en N2000 gerealiseerde of nog te realiseren doelen is geborgd.

Het natuurlijk riviersysteem wordt hersteld door het creëren van een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones, waarin typische rivierecotopen worden versterkt en uitgebreid. Deze doelstelling is vastgelegd in een streefbeeld PAGW en waarbij ingezet wordt op herstel van de natuurlijke dynamiek van de rivieren (natuurlijke hydro- en morfodynamiek, een goede ecologische waterkwaliteit en voldoende ruimte voor natuur).

Voor bevaarbaarheid is het doel om de bevaarbaarheid te behouden voor de huidige scheepvaartklassen en het behouden en ontwikkelen van toegankelijke en bereikbare (overnachtings)havens en sluizen, zodat international afgesproken scheepvaartcorridors in stand gehouden worden.

De huidige scheepvaartklassen op de rivieren, zoals nu vastgelegd in internationale afspraken, blijven faciliteren.

Voor regionale economische ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit is het doel om ruimte te creëren voor en het stimuleren van regionale ontwikkelingen passend bij de kenmerken en identiteit van het gebied.

Inzet is meervoudig en duurzaam gebruik van het riviersysteem met specifieke aandacht voor natuur-inclusieve landbouw, riviergebonden bedrijvigheid, drinkwater(winning), bouwgrondstoffen en (water)recreatie. Nieuwe niet-rivierbonden activiteiten in de uiterwaarden worden cf. de beleidsbrief Water en Bodem sturend niet meer toegestaan.

Beleidskeuzes

Veel ambities en doelen voor de rivier zijn tot nu toe gerealiseerd via sectoraal beleid uitgaande van het maximaal bedienen van de verschillende gebruikswensen. Het is de verwachting dat alle functies nu en in de toekomst in toenemende mate niet meer maximaal gefaciliteerd kunnen worden. Daar komt bovenop dat sommige sectorale maatregelen negatieve gevolgen hebben voor andere functies. Een voorbeeld hiervan is dat in droge periodes knelpunten op de Waal voor de scheepvaart ontstaan. Om deze knelpunten op te lossen zou meer water over de Waal kunnen worden gestuurd. Dit heeft echter negatieve effecten op de zoetwaterbeschikbaarheid en verdroging: meer water naar de Waal betekent namelijk minder water naar de IJssel en daarmee dus minder water naar de nationale zoetwaterbuffer (het IJsselmeergebied). Ook leidt dit tot knelpunten tussen de opgave voor waterkwaliteit en natuur en de scheepvaart. Daarom is een integrale aanpak nodig waarbij maatregelen niet (meer) op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van een logisch en samenhangend geheel.

Het Programma IRM legt vast wat nodig is om het riviersysteem zo goed mogelijk te laten functioneren om daarmee ruimte te bieden aan de functies.

In het Programma IRM worden twee beleidskeuzes gemaakt waarmee invulling gegeven moet worden aan de ambitie en de doelen zoals in de vorige paragrafen beschreven.

Gekoppeld aan het beheersen van effecten bij het vaker voorkomen van laagwaterafvoeren wordt een beleidskeuze gemaakt over bodemligging en sedimenthuishouding. Dit is met name relevant voor de ongestuwde (vrij afstromende) rivieren, zie Figuur 2-8. Een voldoende stabiele en beheerbare bodemligging van het zomerbed van de rivieren draagt bij aan het herstel van de natuurlijke rivierdynamiek. Ook zorgt het voor een goede bevaarbaarheid en waterverdeling over Nederland bij lage rivierafvoeren. Door het omhoog brengen van de rivierbodem wordt bijgedragen aan hogere waterstanden bij lage waterafvoeren in de vrij afstromende en eroderende delen van de rivier.

Gekoppeld aan verminderen van effecten van grotere hoogwaterafvoeren wordt een beleidskeuze gemaakt voor de gewenste afvoer- en bergingscapaciteit van de rivier. Deze keuze is nodig om te zorgen voor voldoende capaciteit om de hoge rivierafvoeren die in de loop van deze eeuw verwacht worden op te vangen en om ruimtelijke ontwikkelingen, natuur, bodemligging en overige opgaven te faciliteren (waterstandsneutraal uit te kunnen voeren). In hoofdstuk 2.5 zal verder toegelicht worden hoe het faciliteren van deze opgaven werkt.

De twee beleidskeuzes vormen de basis voor de drie alternatieven die in het planMER onderzocht zijn (zie voor nadere toelichting alternatieven hoofdstuk 3).

  • 1 In het Programma IRM wordt ook gesproken over twee nieuwe beleidsdoelen voor het rivierengebied (één voor bodemligging & sedimenthuishouding en één voor afvoer- & bergingscapaciteit). Deze doelen zijn niet beschouwd in dit MER, omdat het ambities betreffen die geoperationaliseerd zijn tot beleidskeuzes. Wel zijn de beleidskeuzes onderzocht in dit MER.