Beoordeling milieueffecten
In onderstaande tabel is samengevat inzicht gegeven in de milieueffecten voor de drie alternatieven. In de beoordeling is onderscheid gemaakt in de Rijntakken en de Maas. Onder de tabel wordt de beoordeling nader toegelicht.
Tabel 8‑7 Samenvatting beoordeling milieueffecten
*Bij de beoordeling van natuur is het wel of niet meenemen van de PAGW opgave bepalend voor de beoordeling. Is er is daarom voor dit thema onderscheid gemaakt in een beoordeling exclusief PAGW en inclusief realisatie van de PAGW (inclusief is de score tussen haakjes).
Welke milieueffecten hebben de alternatieven?
In Tabel 8‑7 is zichtbaar dat de alternatieven tot onderscheidende milieueffecten leiden. Ook zijn er verschillen tussen de effecten op de Maas en de Rijn. Onderstaand volgen per thema de belangrijkste conclusies:
-
Natuur: Alternatief 3 genereert de meeste kansen voor natuur en is daarmee grotendeels in synergie met de PAGW-opgave, gevolgd door alternatief 2. Alternatief 1 bevat te weinig ruimte voor de PAGW-opgave, met name in de hotspot Gelderse Poort waardoor de bijdrage van PAGW in de Rijntakken voor dit alternatief beperkt scoort. Door het omhoog brengen van de rivierbodem in alternatief 3, wordt het verschil tussen het zomer- en het winterbed verkleind en neemt de rivierdynamiek toe. Daarnaast is er door het toevoegen van geulen minder sprake van droogval en komt er meer variatie in de stroomsnelheden, wat een positief effect heeft op Natura 2000-gebieden en KRW-doelstellingen. Ook hebben de rivierverruimende maatregelen tot gevolg dat er agrarische gronden verdwijnen. Intensief gebruikte agrarische gronden vormen in de huidige situatie één van de belangrijkste knelpunten voor natuur. Het omvormen van agrarische gronden tot natuur heeft een positief effect op NNN, Natura 2000 en de beschermde soorten. De benodigde suppleties in alternatief 1 en 3 hebben tijdelijk een negatief effect op de macrofauna, door bedelving. Alternatief 3 scoort beter dan alternatief 2, wegens de combinatie van grootschalige rivierverruimende maatregelen en het ophogen van de bodem naar het niveau 2000. In alternatief 2 wordt de bodem gehandhaafd op de huidige hoogte, waardoor dit minder positieve effecten meebrengt dan alternatief 3.
-
Landschap, cultuurhistorie en archeologie; Alternatief 3 geeft de meeste kansen voor het versterken van de landschappelijke waarden, gevolgd door alternatief 1 en daarna alternatief 2. Echter, alternatief 3 heeft de meeste risico’s voor het aantasten van cultuurhistorische en archeologische waarden. Voor het gehele thema ‘landschap, cultuurhistorie en archeologie’ biedt alternatief 1 de beste oplossing. Dit alternatief gepaard gaat met een positief effect voor landschappelijke structuren en weinig negatieve impact voor cultuurhistorische en archeologische waarden. Doordat de graafwerkzaamheden in alternatief 1 beperkt zijn, worden er weinig landschappelijke waarden aangetast. Rivierverruimende maatregelen zoals de aanleg van nevengeulen en strangen kunnen ook een impuls geven aan het landschap, omdat dit historische landschappelijke waarden terug kan brengen. De (graaf)werkzaamheden in alternatief 2 en 3, en het ophogen van de bodem in alternatief 3, hebben als gevolg dat er mogelijk cultuurhistorische of archeologische waarden verdwijnen. In zowel alternatief 2 als 3 is de impact op bestaande cultuurhistorische en archeologische waarden groter dan de kansen die worden geboden om nieuwe waarden te ontwikkelen, en zijn daarom minder geschikt.
-
Bodem en water: De alternatieven scoren neutraal op de bodemkwaliteit, omdat deze volgens regelgeving niet mag verslechteren als gevolg van werkzaamheden. Volgens deze regelgeving moet de kwaliteit van de bodem gelijk blijven of verbeteren (bijvoorbeeld als gevolg van saneringen). De mate van zoutindringing wordt in zowel alternatief 1 als 3 negatief beïnvloed. Doordat er in dit alternatief sprake is van een vermindering van afvoer naar de Waal, is er ook een verslechtering van de mate van zoutindringing te verwachten bij de Rijn-Maasmonding. Aan de andere kant is er dan wel sprake van een lichte afname van zoutindringing in het IJsselmeer (door toename afvoer IJssel). Dit speelt echter in mindere mate.
-
Scheepvaart: Zowel alternatief 2 als alternatief 3 genereren risico’s voor de nautische veiligheid als gevolg van grootschalige werkzaamheden en een toename van de morfodynamiek. Als deze werkzaamheden met varend materieel in de vaarweg worden uitgevoerd zal dit hinder voor de scheepvaart geven en daarmee een potentiële bron van incidenten zijn. Als er alternatieve methodes mogelijk zijn, kan de invloed gereduceerd worden. Alternatief 3 heeft voor de Rijntakken en de Maas een licht positief effect op de bevaarbaarheid bij hoogwater.
-
Gebruiksfuncties: Qua gebruiksfuncties worden er met name in alternatief 3 grote risico’s voorzien voor landbouw en wonen & werken. Dit is het gevolg de van de grootschalige binnen- en buitendijkse rivierverruimende maatregelen en de realisatie van de PAGW, die beiden veel ruimte vragen. Ook is er grote mate van energie en grondstoffengebruik voor dit alternatief. Alternatief 3 draagt voor de overige gebruiksfuncties echter in sterke mate bij aan het doelbereik. Anderzijds biedt alternatief 3 voor een aantal gebruiksfuncties veel kansen, zoals voor het stabiel houden van oevers en kades, het veiligstellen van kabels en leidingen en delfstofwinning. Daarnaast wordt in de Rijntakken de kans op een goede beschikbaarheid van drink en industriewater vergroot. Ook alternatief 1 geeft kansen op verbeteren van deze beschikbaarheid.
-
Duurzaamheid: Alternatief 3 is het meest adaptief, gevolgd door alternatief 2 en 1. De mate van adaptiviteit is afhankelijk van of er gewerkt wordt met zachte of harde inrichtingsmaatregelen. Harde inrichtingsmaatregelen zijn minder adaptief, want deze zijn moeilijker aan te passen. Alternatief 3 en 2 scoren het meest positief, doordat hier veel rivierverruimende maatregelen worden genomen, die positief zijn voor de adaptiviteit. Deze hebben een blijvend positief effect richting 2100 en zijn in die periode ook nog aanpasbaar. Qua energie- en grondstofgebruik scoren de alternatieven 3 en 2 echter het slechtst, omdat hier forse ingrepen zijn voorzien in het rivierengebied om de gewenste situatie te bereiken.