Alternatief 1 ‘Accent op laagwaterproblematiek’
Dit alternatief focust zich op het faciliteren van rivierfuncties tijdens laagwater. Dit wordt concreet ingevuld met sedimentmanagement in combinatie met alleen buitendijkse inrichtingsmaatregelen in het rivierbed van dijk tot dijk (dus de uiterwaarden, oeverzone en het zomerbed). Het alternatief streeft naar het omhoog brengen van de bodem van het zomerbed op eroderende trajecten in de Rijn tot het niveau zoals dat in het jaar 2000 was. Dit zou kunnen gebeuren met sediment suppleties en rivierverruimende maatregelen (bij middenafvoeren) die de erosieve kracht uit het water halen en daarmee de nieuwe bodemligging in stand helpen te houden (zoals bijvoorbeeld de aanleg van langsdammen, het uitvoeren van kribverlagingen). Voor de Maas moet het huidige bodemniveau gehandhaafd blijven, waardoor er suppleties nodig zijn op eroderende trajecten. Figuur 3‑2 geeft de bodemverhoging weer ten opzichte van de referentiesituatie.
Ook zijn in alternatief 1 buitendijkse nevengeulen en uiterwaardvergravingen voorzien om te komen tot een grotere afvoer en bergingscapaciteit. Figuur 3‑3 geeft de mate van rivierverruiming weer uitgedrukt in benodigde centimeters waterstandsverlaging van de verschillende trajecten. Deze centimeters zijn gebaseerd op een toename van de afvoer bij een gegeven herhalingstijd, bijvoorbeeld van 16.000 m3/s naar 17.000 m3/s voor de Rijntakken (zie paragraaf 5.2 'hoogwaterafvoer').
Ten slotte wordt in dit alternatief ingezet op de realisatie van circa 28.300 ha riviernatuur (waarvan 7.000 ha omvorming van bestaande natuur en 21.000 ha functieverandering naar natuur of natuur-inclusieve landbouw) in het kader van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW).
Figuur 3-2 Beleidskeuze rivierbodemligging alternatief 1 versus 2
Figuur 3‑3 Beleidskeuze afvoercapaciteit alternatief 1 versus 2
Figuur 3‑4 Indicatieve ruimtelijke opgave alternatief 1 versus 2