Bodem en zout-indringing
Inleiding
Om te komen tot een beoordeling van de effecten op bodem en zout-indringing wordt gewerkt met onderstaand beoordelingskader met twee aspecten:
Tabel 7‑7 Beoordelingskader Bodem en zout-indringing
Aspect | Criterium | Methode | |
Bodemkwaliteit | Verandering in de kwaliteit en het natuurlijke systeem van de bodem en ondergrond. | Kwalitatieve analyse van de verandering in de kwaliteit van de bodem en ondergrond. Hierbij wordt gebruik gemaakt van algemene beschikbare informatie. | |
Zout-indringing | Verandering in de mate van zoutindringing in de Rijn- en Maasmonding | Kwalitatieve analyse van de risico’s’ en kansen voor zout-indringing |
De beoordeling van de alternatieven vond plaats ten opzichte van de referentiesituatie aan de hand van twee beoordelingsschalen. Deze zijn onderstaand opgenomen.
Beoordelingsschaal alternatieven: bodemkwaliteit
Beoordelingsschaal alternatieven: Bodemkwaliteit | |
++ | Grote kans op het verbeteren van de bodemkwaliteit in het rivierengebied ten opzichte van de referentiesituatie. |
+ | Kans op het verbeteren van de bodemkwaliteit in het rivierengebied ten opzichte van de referentiesituatie. |
0/+ | Kleine kans op het verbeteren van de bodemkwaliteit in het rivierengebied ten opzichte van de referentiesituatie. |
0 | Geen effecten verwacht op de bodemkwaliteit |
0/- | Klein risico op het verslechteren van de bodemkwaliteit in het rivierengebied ten opzichte van de referentiesituatie. |
- | Risico op het verslechteren van de bodemkwaliteit in het rivierengebied ten opzichte van de referentiesituatie. |
-- | Groot risico op het verslechteren van de bodemkwaliteit in het rivierengebied ten opzichte van de referentiesituatie. |
Beoordelingsschaal alternatieven: zout-indringing
Beoordelingsschaal alternatieven: Zout-indringing | |
++ | Grote kans op afname van de mate van zout-indringing in de Rijn- en Maasmonding ten opzichte van de referentiesituatie. |
+ | Kans op afname van de mate van zout-indringing in de Rijn- en Maasmonding ten opzichte van de referentiesituatie. |
0/+ | Kleine kans op afname van de mate van zout-indringing in de Rijn- en Maasmonding ten opzichte van de referentiesituatie. |
0 | Geen effecten verwacht. |
0/- | Klein risico op toename van de mate van zout-indringing in de Rijn- en Maasmonding ten opzichte van de referentiesituatie. |
- | Risico op toename van de mate van zout-indringing in de Rijn- en Maasmonding ten opzichte van de referentiesituatie. |
-- | Groot risico op toename van de mate van zout-indringing in de Rijn- en Maasmonding ten opzichte van de referentiesituatie. |
Bodemkwaliteit
Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie.
Alternatief 1: accent op rivierbodemligging & sedimenthuishouding
Rijn en Maas
In alternatief 1 vinden er weinig werkzaamheden in de grond plaats, maar wordt er op veel plekken grond toegepast (voor o.a. de aanleg van dijken). Voor het ophogen van de bodem in erosieve trajecten moet deze toegepaste grond aan een bepaalde kwaliteit voldoen. Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft regels voor de toepassing van grond. Hiermee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de toepassing voldoende wordt beschermd. Door het bestaan van deze regelgeving blijft de kwaliteit van de grond hetzelfde, of wordt verbeterd. In het slechtste geval scoort alternatief 1 daarom ten opzichte van de referentiesituatie neutraal voor zowel de Rijn als de Maas (0). Er is geen risico op verslechtering van de bodemkwaliteit.
Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit
Rijn en Maas
In alternatief 2 vinden er grootschalige werkzaamheden plaats in de uiterwaarden. Daarnaast wordt er een relatief kleine hoeveelheid grond toegepast voor het behouden van de bodem op het huidige niveau. Voor de graafwerkzaamheden geldt dat de bodemkwaliteit niet mag verslechteren door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand-still beginsel. Wanneer er te weinig (of te oude) informatie beschikbaar is of als de locatie als verdacht is aangemerkt, moet er veldonderzoek worden uitgevoerd. Wanneer er dan veel vervuiling aanwezig is, moet de grond worden gesaneerd of worden er eisen gesteld aan het gebruik van de grond. Deze maatregelen moeten vervolgens worden goedgekeurd door de gemeente. Door het bestaan van deze regelgeving blijft de kwaliteit van de grond hetzelfde, of wordt verbeterd. Alternatief 2 scoort daarom voor zowel de Rijn als de Maas (slechtste geval) neutraal (0). Er is geen risico op verslechtering van de bodemkwaliteit.
Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen
Rijn en Maas
In alternatief 2 vinden zowel grootschalige werkzaamheden plaats in de uiterwaarden, als grootschalige toepassing van grond om de bodem terug te brengen naar het niveau van 1980. Door het bestaan van verschillende regelgeving (zie bovenstaande paragrafen), blijft de kwaliteit van de grond hetzelfde, of wordt verbeterd. Alternatief 3 scoort daarom in het slechtste geval voor zowel de Rijn als de Maas neutraal (0). Er is geen risico op verslechtering van de bodemkwaliteit.
Zout-indringing
Deze paragraaf beschrijft en beoordeelt de effecten van de drie alternatieven ten opzichte van de referentiesituatie.
Alternatief 1: accent op rivierbodemligging & sedimenthuishouding
Rijn en Maas
In alternatief 1 komt de rivierbodem van met name de Boven-Waal een stuk hoger te liggen ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zorgt ervoor dat er minder afvoer naar de Waal gaat en juist meer naar de IJssel. Het IJsselmeer wordt hierdoor bij lage afvoeren beter gevuld, waardoor ter hoogte van het IJsselmeer sprake is van iets mindere mate van verzilting. Omdat er sprake is van een geringe vermindering van de afvoer naar de Waal wordt bij dit alternatief aan de andere kant ook een verslechtering van de mate van zoutindringing verwacht bij de Rijn-Maasmonding. Samengevat is er een licht negatieve beoordeling toegekend voor zowel de Maas als de Rijn (0/-).
Alternatief 2: accent op afvoer- & bergingscapaciteit
Rijn en Maas
In alternatief 2 ligt, doordat wordt ingezet op het vasthouden van de huidige bodemligging, de bodem iets hoger dan in de referentiesituatie. Dit zorgt ervoor dat er iets minder afvoer naar de Waal gaat (en iets meer naar de IJssel) ten opzichte van de referentiesituatie. Omdat er sprake is van een zeer geringe vermindering van de afvoer naar de Waal is er bij dit alternatief een heel lichte verslechtering van de mate van zoutindringing te verwachten bij de Rijn-Maasmonding. De voorziene rivierverruimingen hebben nauwelijks tot geen effect op verzilting in de Rijn-Maasmonding, evenals ter hoogte van het IJsselmeer. Doordat de verslechtering van de mate van zoutindringing zeer klein is, wordt dit als verwaarloosbaar klein gezien en wordt er een neutrale score (0) toegekend voor de mate van zoutindringing in de Maas en de Rijn.
Alternatief 3: maximale ambitie voor beide beleidskeuzen
Rijn en Maas
In alternatief 3 wordt de rivierbodem in de erosieve trajecten opgehoogd tot het niveau van 1980 voor de Rijntakken. Voor de Maas wordt de bodem opgehoogd naar het niveau van voor de Maaswerken. Door de verschuiving van de afvoerverdeling gaat er aanzienlijk minder afvoer naar de Waal en meer naar de IJssel. Omdat er sprake is van een aanzienlijke vermindering van de afvoer naar de Waal is er bij dit alternatief een verslechtering te verwachten van de mate van zoutindringing bij de Rijn-Maasmonding. Ter hoogte van het IJsselmeer treedt dan een lichte verbetering op van de zoutindringing. De voorziene rivierverruimingen hebben nauwelijks tot geen effect op verzilting in de Rijn-Maasmonding. Doordat de mate van zoutindringing ter hoogte van de Rijn-Maasmonding verslechtert, wordt er samengevat voor dit alternatief een negatieve score (-) toegekend voor zowel de Rijn als de Maas.
Totaalbeoordeling bodem en zout-indringing
In onderstaande tabellen is de beoordeling op bodem en zout-indringing samengevat.
Tabel 7‑8 Totaalbeoordeling Rijntakken
Tabel 7‑9 Totaalbeoordeling Maas