Doorkijk effecten 2100

De bestaande situatie is het vertrekpunt voor het beschrijven van de verwachte autonome trends. Het jaar 2020 is het basisjaar voor de bestaande situatie. In het Programma IRM wordt een tijdshorizon tot 2050 gehanteerd en wordt een doorkijk gegeven richting 2100. In het planMER zijn de effecten beschouwd ten opzichte van de referentiesituatie in 2050. De effectbepaling van de referentiesituatie heeft ook plaatsgevonden voor het jaar 2050. Hoewel er al een grote mate van onzekerheid bestaat over autonome trends en ontwikkelingen over de periode tot aan 2050, zijn de onzekerheden over autonome trends en ontwikkelingen op de lange termijn – richting 2100 – zowaar nog groter. Dit heeft onder andere te maken met onzekerheid in klimaatverandering en het effect daarvan op de afvoercapaciteit van het riviersysteem. Andere onzekerheden zijn die van economische ontwikkeling en transities naar o.a. duurzame landbouw, circulaire economie en CO2 neutraliteit. Toch wordt er hier gepoogd een doorkijk te geven naar de effecten in 2100.

Er kan worden verwacht dat er een wezenlijk verschil zit in de effecten tussen 2050 en 2100. Door klimaatverandering zal de druk op de riviertrajecten van de Maas en de Rijn verder toenemen, met als gevolg dat de problemen in het nul-alternatief in 2100 waarschijnlijk nog groter en/of urgenter worden wanneer er geen maatregelen genomen zouden worden. Hierbij wordt met name verwacht dat de extremen nog extremer zullen worden: hogere hoogwaters, lagere laagwaters, extremere droogte en zeespiegelstijging aan de zeewaartse rand van ca. 1 meter in 100 jaar. De verwachting is dat hiermee de problemen en urgentie zullen toenemen voor alle besproken thema’s, en dat deze redenering doorgetrokken kan worden naar de effectbeoordeling voor de alternatieven. Alternatieven die positief scoren voor het zichtjaar 2050, zullen in principe ook positief scoren voor het zichtjaar 2100. Wanneer de toestand uit deze zichtjaren precies bereikt wordt, is en blijft onzeker, maar de richting van het effect, of de kans op een positief of negatief effect zal hetzelfde blijven, voor zover dat nu in te schatten is. Effecten van zeespiegelstijging aan de zeewaartse rand, inclusief effecten op het bovenstroomse riviersysteem worden op dit moment in kaart gebracht binnen het kennisprogramma zeespiegelstijging en zullen bij een herijking van het programma IRM meegenomen in de verdere ontwikkeling van maatregelen en implementatie.

De jaartallen 2050 en 2100 zijn slechts twee punten op een ontwikkelpad. Als de klimaatverandering en bodemontwikkeling langzamer blijkt te gaan, wordt de beschreven toestand in de referentiesituatie misschien pas in 2100 behaald. Tegelijkertijd zouden de ontwikkelingen ook sneller kunnen gaan.

Adaptiviteit

In IRM zijn de alternatieven met ambities gedefinieerd op basis van klimaatscenario Stoom. Hierbij bestaat de kans dat de alternatieven die worden gebaseerd op het scenario ‘Stoom’ een overshoot kunnen veroorzaken in het scenario ‘Rust’. Dit kan echter ook worden bezien als een langere levensduur van de alternatieven. Men voorziet in een zesjaarlijkse herijking van het programma. Hieruit zal blijken of dit mee of tegenvalt. Als het meevalt, dan zijn de maatregelen bestendiger voor de toekomst. Als het tegenvalt, moet er versneld worden of zijn aanvullende maatregelen nodig. In dat geval is het goed dat men vast is begonnen.

Om tot een adaptieve strategie te komen, wordt er nu dus eerst een keuze gemaakt op hoofdlijnen. Vervolgens worden er in het Programma IRM prioritaire gebieden aangewezen. Deze gebieden komen als eerste aan de beurt. Dit wordt geëvalueerd en daarnaast zal er een zesjaarlijkse herijking plaatsvinden om de adaptieve strategie bij te sturen. De keuze die wordt gemaakt wordt op hoofdlijnen gemaakt op basis van alternatieven die gebaseerd zijn op scenario ‘Stoom’. Hoewel de effecten dus met enige onzekerheid gemoed zijn, geeft dit wel een inschatting van de richting van effecten, op basis waarvan de hoofdkeuze tot stand kan komen.

Om beter inzicht te krijgen in wat consequenties zijn indien voor scenario ‘’Rust’’ wordt gekozen in plaats van ‘’Stoom’’ is door Deltares een aanvullende gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. In paragraaf 7.8 zijn deze conclusies samengevat.