Conclusies en uitvoerbaarheid van het voorgenomen beleid

In het Programma IRM worden keuzes gemaakt over de beoogde afvoer- & bergingscapaciteit, bodemligging & sedimenthuishouding en natuurontwikkeling. Deze keuzes dienen de verschillende negatieve trends te keren op het gebied van veilige afvoer van hoog water, rivierdynamiek met robuuste natuur, zoetwaterbeschikbaarheid, scheepvaart en ruimtelijke kwaliteit. Het realiseren van de beleidskeuzes kan direct of indirect leiden tot het in meerdere of mindere mate bereiken van de IRM-doelen (zie paragraaf 10.1 'conclusies en uitvoerbaarheid van het voorgenomen beleid'), maar kan daarnaast ook leiden tot andere milieueffecten (zie paragraaf 10.1 'cumulerende effecten').

De beleidskeuzes kunnen gerealiseerd worden met diverse maatregelen, zoals het verruimen van het winterbed, het aanpassen van het zomerbed en/of het suppleren van sediment. Welke maatregelen precies genomen gaan worden is nog onbekend. Om inzicht te geven in zowel de mate van doelbereik als potentiële (milieu)effecten is gewerkt met indicatieve pakketten van maatregelen. Er zijn drie alternatieve combinaties van de beleidskeuzes samengesteld (alternatief 1, 2 en 3; zie hoofdstuk 3 voor nadere toelichting). Voor elk alternatief is beoordeeld in hoeverre deze in positieve of negatieve zin bijdraagt aan de vijf IRM-doelen, ten opzichte van de (negatieve) trends die zichtbaar zijn in de referentiesituatie. Ook is beoordeeld welke milieueffecten de alternatieven met zich meebrengen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een (richtinggevend) voorkeursalternatief (richtinggevend) VKA) welke geland is in het ontwerp Programma IRM (zie Figuur 8‑1 en 8-2).

Het (richtinggevend) voorkeursalternatief

In het (richtinggevend) voorkeursalternatief mag de rivierbodem niet verder eroderen dan de situatie in 2020. Aanvullend wordt op diverse trajecten ingezet op een nog hoger rivierbodemniveau; het niveau van het jaar 2000. Hiertoe wordt sedimentonttrekking uit het zomerbed stopgezet en zijn aanvullende (en nader uit te werken) maatregelen nodig, zoals suppleties kribverlaging, aanleg van langsdammen en rivierverruimende maatregelen om de erosieve kracht uit de stroming te halen en daarmee verdere erosie te voorkomen. Daarnaast zorgt het (richtinggevend) VKA voor voldoende afvoer- en bergingscapaciteit om hogere afvoeren die in de loop van deze eeuw verwacht worden (voor en na 2050) op te kunnen vangen en ruimtelijke ontwikkelingen (zoals natuur, bodemligging en overige opgaven) te kunnen faciliteren. Dit wordt gedaan met rivierverruimende maatregelen, zoals de aanleg van nevengeulen, maar ook de inzet van (nieuwe) binnendijkse (Barro-)reserveringen. Deze maatregelen zorgen voor het verlagen van de waterstanden, variërend van 0 tot 80 cm ten opzichte van de huidige situatie[1].

Tot slot wordt in het (richtinggevend) VKA ingezet op behoud en versterking van de Natura 2000, KRW en NNN-gebieden en het realiseren van circa 28.300 ha ecotoopverandering in het rivierengebied (waarvan ca 21.000 ha functieverandering, zie systeemopgave PAGW).

De kaartbeelden van het (richtinggevend) VKA zijn in onderstaande figuren weergegeven. Een groter formaat is te vinden in paragraaf 8.3 'beoordeling milieueffecten'.

Gebruik de slider om geleidelijk te wisselen tussen de twee afbeeldingen.

De linker afbeelding geeft de opgave voor de rivierbodemligging weer voor het richtinggevend voorkeursalternatief. De afbeelding laat zien waar de verschillen in rivierbodemligging zitten ten opzichte van de referentiesituatie. Op veel plekken langs de Maas, Waal en IJssel is een verhoging nodig. Bij de Waalbochten is de opgave het hoogst: tussen de 71 en 90 centimeter.
De rechter afbeelding geeft de opgave voor de rivierbodemligging weer voor het richtinggevend voorkeursalternatief. De afbeelding laat zien waar de verschillen in rivierbodemligging zitten ten opzichte van de huidige situatie. Bij de Waalbochten en het Pannerdensch Kanaal is bodemophoging op termijn noodzakelijk. Bij een deel van de IJssel en de Waal moet de rivierbodem gehandhaafd blijven en waar nodig en haalbaar opgehoogd.

Figuur 10‑1 Verandering rivierbodemligging ten opzichte van de referentiesituatie (links) en ten opzichte van de huidige situatie (rechts)

Gebruik de slider om geleidelijk te wisselen tussen de twee afbeeldingen.

De linker afbeelding laat de mate van rivierverruiming zien voor het richtinggevend voorkeursalternatief. Op veel trajecten langs de Maas, Waal en IJssel is meer dan 30 centimeter waterstandverlaging nodig door middel van rivierverruiming. Voor een deel van de Maas kan dit oplopen tot meer dan 70 centimeter waterstandverlaging.
De rechter afbeelding laat de ruimtelijke consequenties van de beleidskeuzes tot 2050 zien. Op veel trajecten langs de Maas, Waal en IJssel is beperkte buitendijkse ruimte voor alle trajectopgaven. Hiervoor is nader onderzoek nodig naar bestaande ruimtelijke reserveringen en de mogelijkheden om gebruik te maken van synergie, door verschillende rivierfuncties te combineren.

Figuur 10‑2 Verandering waterstand als gevolg van rivierverruimende maatregelen ten opzichte van referentiesituatie (links) en benodigd areaal (rechts).

Algemene conclusie beoordeling

Overwegend draagt het (richtinggevend) VKA in meer of mindere mate bij aan de vijf doelen (zie Tabel 9‑11). Gezien de onzekerheden in de benodigde waterstanddaling en mogelijke maatregelen in het (richtinggevend) VKA is het echter nog erg onzeker wat de daadwerkelijk effecten zullen zijn. Veel is afhankelijk van vervolgkeuzes die gemaakt worden bij bijvoorbeeld het uitwerken van de urgente opgaven (zie paragraaf 10.4). Het is dan ook belangrijk om bij nadere uitwerking van het beleid ook op concreter niveau een ‘’vinger aan de pols’’ te houden (bv middels een besluitMER) en aandachtspunten en aanbevelingen voor het vervolg (zie paragraaf 10.4) goed te verankeren in dit proces.

Het (richtinggevend) VKA biedt veel kansen om aan de doelen te voldoen, maar vraagt wel om heel veel ruimte, met name op een aantal riviertrajecten langs de Waal, IJssel en de Maas. Het gaat daarbij om benodigde ruimte voor (zeer) grootschalige rivierverruiming, waaronder meerdere binnendijkse ingrepen (zie areaal Figuur 10‑1). Er is nader gedetailleerder onderzoek nodig om te bepalen of hier voldoende ruimte beschikbaar is. Ook is er nadere uitwerking nodig om ter hoogte van de hotspots (Biesbosch, IJssel-Vechtdelta en Gemeenschappelijke Maas) te bepalen of de natuuropgave geheel buitendijks past. Waar dat niet het geval is zal Barro-reservering en/of binnendijks ruimte nodig zijn. Binnen de hotspot Gelderse Poort is nu al duidelijk dat er te weinig ruimte beschikbaar is en dat er ook deels binnendijks gezocht moet worden. Binnendijkse ruimte ligt veelal buiten de Natura 2000-begrenzing, maar draagt indirect wel bij aan een robuust systeem.

Het richtinggevende VKA is in principe technisch maakbaar. Er kan immers geput worden uit een set aan eerder geïmplementeerde maatregelen. Actief en grootschalig rivierbodembeheer is echter iets nieuws. Dat is nog niet eerder zo omvangrijk en grootschalig gedaan. Hiervoor is kennis en innovatie nodig ook met betrekking tot uitvoerbaarheid en maakbaarheid. Rijkswaterstaat voert in opdracht van het Ministerie van IenW haalbaarheidstoetsen uit met betrekking tot het rivierbodembeleid. Dit betreft o.a. een analyse naar (het mogelijk beschikbaar maken van) sediment aanbod vanuit het riviersysteem, vanuit beheer en onderhoud, vanuit uitvoering van nieuwe rivierprojecten en vanuit derden. Ook is een beperkte onderbouwing gemaakt van de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een besluit om de bodemerosie van de Waal te stoppen, de afvoerverdeling over de Rijntakken bij laagwater te herstellen en de rivierbodem van de Waal omhoog te brengen [Deltares, 2023].

De conclusie van de studie is dat mogelijke maatregelen om deze keuzes te realiseren niet los van elkaar zijn uit te werken. Maatregelen op het gebied van sedimentmanagement kunnen sneller uitgevoerd worden dan de maatregelen gericht op herinrichting van een gebied (zoals bijvoorbeeld het maken van een meerdere stroomgeulen-systeem). De totale benodigde tijd tot en met de uitvoering van herinrichtingsmaatregelen wordt geschat op 10 tot 20 jaar. Het advies is daarom om eerst de vereiste leerervaring met beide type maatregelen op doen: op korte termijn projecten starten, inclusief de monitoring ervan. Zo kan er zicht komen op haalbaarheid, betaalbaarheid, beheerbaarheid, maakbaarheid en uitvoerbaarheid, en gebouwd worden aan een fundament aan kennis en ervaring om later te beslissen over de concrete na te streven bodemligging. In het Programma IRM wordt voorgesteld om een adaptieve aanpak te volgen, waarbij in nationale en regionale uitvoeringsstrategieën benodigde (vervolg)onderzoeken worden uitgevoerd, maatregelen uitgewerkt en middels pilots en projecten ervaring wordt opgedaan die gebruikt kan worden om de beleidskeuzen indien nodig te herijken.

Daarnaast hebben deze ingrepen negatieve milieueffecten op bestaande waarden en gebruiksfuncties (bijvoorbeeld op cultuurhistorisch waardevolle landschappen, landbouwgebied of woonfuncties). Het (richtinggevend) VKA genereert tussen de 4,4 en 13,3 miljard aan kosten (zie paragraaf 10.1 'kosten en baten'). Het behoort tot de mogelijkheden om op trajecten waar de ruimte té beperkt is voor de opgaven een keuze te maken welke opgaven prioriteit hebben en/of om een deel van de klimaatopgave toch op te vangen met dijkverhoging.

Uit het planMER en de Passende Beoordeling blijkt dat het resultaat van de beoordeling van het doelbereik, de milieueffecten en de gevolgen voor Natura 2000- doelstellingen de uitvoerbaarheid van het programma niet in de weg staan. De conclusies die hieraan ten grondslag liggen zijn hierna toegelicht.

  • 1 Doordat het alternatief ook invulling geeft aan verschillende opgaven (zoals bijvoorbeeld het omhoog brengen van de bodem of het uitvoeren van de natuuropgave) wordt een deel van deze waterstandverlaging weer teniet gedaan.